
 
		ve  zonder  ’er iets  voor  te  begeeren; maar  ik  droeg  
 zorg hun *’er  altoos  het  een  of ander voor  te  gee-  
 ven.  Hun  hoofd-doel  feheen  ons  te  nodigen  aan  
 land  te  koomen.  Een  van  degeene,  die  bij  ons  
 kwamen,  was  de  oude man,  diezig reeds  in  onze  
 gunst  had  ingedrongen.  Ik  gaf  hem  door  teke*  
 nen  te  verdaan  dat  zij  hunne  wapenen  moesten  
 afleggen,  nam  die,  welke  in  de  kano  waren,  en  
 fmeet  dezelve  over  boord,  en  deed  hem  een  ge-  
 fchenk van  een  groot  Huk  doek.  Daar  was  nier  
 aan  te  twijfelen  of hij verflond mij ,  en  boodfchap-  
 re  mijn  verzoek  aan  zijne  landslieden;  want  wij  
 zagen  hem  ,   zoo  dra  hij  aan  land  kwam,  eerst  
 naar  de  eene  bende  en  dan  naar  de  andere gaan  
 enhij  kwamzedert nooit weder met  iets,  dat  naar  
 een wapentuig  geleek.  Hierop  naderden  drie  kae-  
 rels  in  eene  kano  tot  onder  den  fpiegel  ,  een  
 van  welke  eene  knods  zwaaide,  met  dezelve  te-  
 gens  het  fehip  floeg,  en  andere  tekenen  van  uit-  
 daaging deed, maar eindelijk  bood  hij aan de knods  
 ee  verruilen  voor  eene  fnoer glazen - koraalen,  err  
 enige  andere  beuzelingen;  men  liet  hem  dezelve  
 aan  een  touw  afzakken;  maar  zoo  dra  had  hij  die  
 niet beet,  of  hij  en  zijne  makkers  roeiden  in  ar*  
 len  haast  weg,  zonder  de  knods,  of  iets  anders  
 in  de  plaats  te  geeven.  Dit  had  ik  welverwagr,  
 en  ik  was  ’er  blijde  om  ,  alzoo  ik  gelegenheid  
 zogt  de  menigte  aan  land  de  uitwerking  van  ons  
 fcMetgeweer  te  toonen,  zonder  iemand  van  hun 
 zwaar 
 gWaaf  te  kwetfen.  Een  jagt-geweer,  met  hagel  
 h°.  3  gelaaden  ,  bij  de  hand  hebbende  ,  gaf  ik  
 den  kaerel  den  fchoot,  én  ,  toen  zij  verder  dan  
 een  fnaphaan ■  fchoot  Waren  ,  liet  ik  enige  van  
 de  donder-büsfen  afvuuren;  zij  fprongen  uit  dé  
 kano,  hielden  zig  met  dezelve  gedekt,  en  zwommen  
 met  haar  naaf  land;  Deeze  daad  feheen  
 weinig  of geen  indruk  op  het  volk  aan  land  té  
 maaken;  zij  begonnen,  integendeel,  èeh  gejuich  
 aan  te  heffen  en  ’er  den  fpot mede  te  fteeken. 
 Na  dat  wij  het  fehip  met  vier  ankers,  met  dé  
 laag  naaf  de landing-plaats,  naauwlijks  een  fnapi-  
 haan-fchoot  van  den  wal,  vertuid,  en  ons  ge-  
 fchut  zoodanig  geplaatst  hadden,  dat  het  de  gé-  
 heele  haven  beftreek,  voer  ik  met  de  zee-foldaa-  
 ten  en  enige  matfoózen  ,  in  drie  floepen  ,  naaf  
 land;  Ik  heb  feeds  gezegd  dat’  de  twee  bendeti  
 der  inboorlingen  ter  wederzijde  van  de  landingplaats  
 verzameld  waren.  Zij  hadden  eerie rüimté  
 tusfehen  haar  beiden  open  gelaaten  van  omtrent  
 agt  of  tien  foeden,  op  welke  enige  kleine  bundels  
 plataanen,  een  yam  ,  en  twee  of  drié wof-  
 telen  gelegd  waren  ^  op  eene  wijze  zoo  als  zij  
 best gezien  konden worden.  Tusfehen  deeze  eri  
 het  water  (tonden  regt  op  in  het  zand,  waartoe  
 heb  ik  niet  te  weeten  kunnen  koomen  ,  vief  
 fietjens,  omtfent  twee  voeten  vah  malkandefen,  
 in  eené  lijn,  evenwijdig  met  het  flxand,  daaf Zij  
 tot  twéé  o f  drie  dagen  daarna  bleeven  (taan.-  
 N  5