yan den Heer r o r s t e r , aan boord kwam, dip
alles ontkende, zeggende.dat het wd warre een
Jeggen wa$. De man, van welken wij de tijding
hadden , was nu weg, zoo dat ik hen niet te-
gens elkanderen konde hopren, en daar was nie-
anders bij tegenwoordig die ’er iets van
wist dan bij gerugte, zoo dat ik van het voornee-
fnen van eenp flqep te zenden, g , tot ik be-
fer zoude ondej-rigt zjjn. Deezen avond vermaak?
ten wij het volk niet vuurwerken op een van d$
Jdeine eilanden bij den mond van de haveq.
Ik had den volgenden dag bepaald om te ver?
trekken, maar de tijding van Huaheine deed mij
van vporneemen veranderen, Het opperhoofd
had belpofd den man aan boprd te brengen, die
de eerfte tijding ’er van gebragt had, maar hij
Was niet te yinden, of wilde niet koomen. In
den morgen was het volk verdeeld van gedagten,
maar in den agtermiddag zeiden zij alle dat he?
pen vajsch gerugt wa?, Ik had den Heer cleih
ke in den morgen naar het ander eind van het
piland gezonden , om ’er aldaar onderzoek naar te
doen; maar hij keerde terug zonder iets ftelligs
yernoomen te hebben. In kort, het gerugt bleek
pu te weinig gegrond te zjjn dan dat ik pene floep
?°ude afzenden, of hier.langer zogde wagten,
en daarom lipt ik den vierden, vroeg in den morgen,
alles gereed maaken om onder zeil te gaan,
pitEQ het Qpperhpofden^ijn geheel huisgezin kwa?
men
men aan boord, om het laatst affcheid te neemen,
yerzeld van oo-oo-r o u , den Earee de hi en.
boba den Earee van Otaha, en verfcheiden van
hunne vrienden. Geen hunner kwam met ledige
handen; maar oo- oo-rou bragt een vrij grooc
gefchenk, zijnde dit zijn eerfte en eenigfte be-
zoek. Ik deelde bijna alles wat ik nog overig
had onder hen uit. De zeer gastvrije wijze, op
welke wij altijd bij dit volk waren ontvangen geworden
, had het mij dierbaar gemaakt, en het
een billijk recht gegeeven op alles wat in mijn
vermogen was het te geeven. Ik ondervroeg hen
wederom over de fchepen te Huaheine, en zij
ontkenden alle , tot een man toe, dat ’er fche-
pen waren, Terwijl dit volk bij mij aan boord
was, hielden zij aanhoudend bij mij aan, dat ik.
wederom zoude koomen. Het opperhoofd, zij-
pe vrouw en dogter, maar voornamelijk de twee
laatfte, hielden naauwlijks op yan fchreien. Ik.
zal niet befiisfen of het eene wezenlijke dan ge--,
maakte droefheid ware, welke zij bij deeze gele-;
genheid lieten blijken. Misfchien was het een’
mengzel van heiden ; doch zoo ik alleen mijne
eigen gedagten mogt volgen , zou ik gelooven'
dat zij opregt was. Ten laatften, wanneer wij
pp het punt waren van het anker te ligten,-namen
zij een allertederst affcheid. oreos laatst
verzoek was dat ik wederom zoude koomen. Toen.
hij zag dat hij deeze belofte niet van mij verkrij-
Q 5 gen