
den, ons zeggende dat de grond in brand zoude vliegen
en ’er een Asfoor of brandende berg ontdaan zoude.
Zij fcheenen zeer voor een ongeluk te vreezen,
en zij waren zeer verlegen, zoo dra wij den zwa-
velachtigen grond wilden omroeren.
Des agtermiddags, weder eene wandeling doende,
geleidde onze gids ons tot op het ftrand aan de andere
zijde van het eiland. Hier zagen wij voor de tweede
reize Anattom, en de inboorling zijnen vinger wat
noordlijker uitftrekkende, zeide ons dat ’er nog een
tweede eiland was, Eetonga genoemd, hetgeen mijne
gedagten bevestigt dat Tanna met de Vrienden-Eilan->
den gemeenfchap heeft. De naam Eetonga gelijkt veel
naar dien van Tonga-Tabboo, en enige derbewoone-
ren van het eiland Middelburgs of van Ea-Oowha,
noemen het wezenlijk Eetonga - Tabboo. Het woord
!Tabboo wordt ook bij den naam van de andere Zuid-
zee-Eilanden gevoegd, namelijk Tabboo-Amannoo
t Sounders - Eiland') en Tabboo- A i, een eiland, van
•/•hetwelk de Otahitiers ons gefprooken hebben, Ik wil
niet zeggen dat Eetonga van de eilanders van Tanna
het eiland Tonga-Tabboo zij; maar daar is reden om
te denken dat een ander eiland van dien naam, naar
den kant van dz Vrienden-Eilanden liggende, de ge»
meenfchap tusfchen de twee Archipels bevordert.
Men vong twee visfchen van de foort, door wélke
zoo veele onder ons waren vergiftigd geworden. Ik
hadde wel gewenscht deezen visch, tot waarfchuu-
wing van de reizigers, te kunnen afbeelden en be-
fchrijven, maar de matroozen waren veel te gretig
naar deeze verfche kost om mij den tijd daartoe te
gunnen. Zonder zig aan .mijn goed voorneemen, noch
aan hetgeen ons met deezen visch reeds wedervaaren
was, te kreunen, fneeden zij hem terftond in Hukken,
Jceii, wreeven hem met zout en peper , en trokken ’et
mede naar den ketel. Gelukkig bekwam hij hun deeze
reis zeer wel; een nieuw bewijs dat die, welke onze
reisgenooten vergiftigd had, zig met vergiftigde
planten en infekten gevoed, en daardoor eene fchade»
lijke eigenfchap moet aangenoomen hebben, welke
fcem van natuur anders niet eigen is. Onze matroozen
hadden zig bij dat geregt verlaaten op de proef
yan eenen zilveren lepel in den ketel te werpen, die
zonder vlekken gebleven was; doch deeze proef is
zeer twijfelachtig, want het is bekend dat Hechts enkele
vergiften de eigenfchap hebben om het metaal
aantegrijpen.
Bladz. 208 (9). Den heuvel, in het Oosten, weder
opgeklommen zijnde, gongen wij het land andermaal
in; wij vonden een’ man, die bezig was eenen
boom te vellen van de dikte van dp dije: dit was een
zwaar werk voor hem, door de flegtheid van zijn ge-
reedfehap. Zijne bijl beftond uit eenen zwarten Heen
naar bafalt gelijkende, hij zeide ons dat men dien van
het eiland Anuttom haalde; hij toonde ons nog eene
andere foort van bijl, die van eenen gebrooken hoorn
gemaakt was; hij zeide ons dat die hoorn, die ons
yoorkwam een ftuk van een bisfchops-mijter ( volutet
tnitra) te zijn, van het laag eiland Immer kwam,
enige mijlen ten Noorden van de baai. Verder gegaan
zijnde, vonden wij den Catappi>boom, welker
nooten eene zeer goede pit hebben, twee maaien zoo
groot als de gewoone amandel; hij was toen zonder
bladeren, maar de nooten van het laatfte faizoen hon-
gen nog aan de boomen; de kleine jongens kraakten
die tusfchen twee fteenen en booden ons dezelve op
groene bladeren aan. Overal wierden wij beleefd ontvan