van hetwelk kapitein c ook , met het fchip de Endea»
vour voor Batavia liggende, reeds een zoo aanmerk-
lijk voorbeeld gezien had ( *).
Blac[z, 24(6). t o w h a gong zeerkoeltjensheen,
en het fcheen dat hjj verHoord ware; hij had veel gezag
; want zoo dra hij niaderde, riep het volk: daar
itoomt t ow h a , en maakte hem met eenen eerbied,
die ons verwonderde, rnim baan.
Bladz. 25 (7 ) , De kleeding van deeze Opperhoofden
was zonderling; zij hadden drie groote Hukken
doek aan, door middel van een gat, door hetwelk
zij het hoofd Haken. Het onderfle en langfle
was wit, het tweede rood, en het bovenHe en kort-
£le bruin. Hunne borst-fchilden waren van gevlog-
ten teenwerk, fierlijk met vederen en haaien-tanden
bezet. Men zag bijna geen eenen firijder zonder
zoodanig een borst - fchild; maar zeer weinige hadden
helmen, Deeze helmen zijn van eene buitenge-
jneene grootte, Zij zijn, namelijk, bijna vijfvoeten
hoog, en beflaan ijit eene lange ronde mande, welker
voorfle zijde door een fchild van digt teenwerk
verflerkt is. Dit fchild, of deeze voorHe plaat, die
naar het bovenst eind van den helm breeder wordt,
«n wat krom voorover hangt, is gantsch digt met
blinkende blaauw-groene duiven-vederen bezet, met
een rand van witte vederen. Van den rand af Haken
rondom, flraalen-wijze, eene menigte lange flaert-ve-
s deren van den keerkring-vogel, zoo dat dit van verre
eene vertoomng maakte als of ’er eene glorie van
licht,
C*) ZieIIIpeel bladz, 339,
licht, gelijk onze fchilders Engelen en Heiligen plagten
te geeven , om het hoofd van den Bevelhebber
Hraalde. Opdat dit hoog ongefehikt werktuig het
hoofd niet zoude drukken en egter vast zitten, wierd
’er een groote tulband van doek onder gedraagen.
Doch wijl ztilk een toeflel niet tot verdediging, doch
enkel tot prägt dient, zijn de krijgslieden gewooli
het meest afteneemén, en nevens zig op het plat verdek
neder te zetten, De voornaamfle bevelhebbers
droegen nog een ander ohderfeheiding-teken, dat enige
overeenkomst met de paerdenHaertén van de Turkfche
PaChas had.' Her beflorid, namelijk, uit lange ronde
Haerten, die van groene en geele vederen vervaer*
digd waren, en op den rug nederhongen. tow ha,
de Admiraal, droeg ’er vijf, aan Welker onderHe einden
nog daarenboven enige fnoefeU van kokos-Vezelen
met enkele roode veder-bosfen hangen. Hij droeg
geen’ helm , maar, ih plaats van denzelven, eenen
fchoonén tulband , die hem zeer Wel Hond.- Hij'
fcheen , haar het uiterlijk aan zien, een than van zestig
j aar en, maar hij was nog zeer wakker; hij was
Zeer groot; en had in zijne gantfche houding iets bevalligs
en edels.
Bladz. 27 (8‘). Als men bedenkt van welk onvolmaakt
gereedfehap het volk hier voorzien is, kan
men zig niet genoeg verwonderen over hun geduld iri
bet vervaerdigen van deeze fchepen. Want om daar
toe de nodige boomen te vellen, planken ’er tót te zaä-
gen, d^eze glad en effen te maaken , dezelve aan el-
kanderen te voegen, en eindelijk in den vorm van
groote lastdraagende vaartuigen zaamen te Hellen ,
daartoe hebben zij niets dan eene bijl en een beitel
tan Heenf een fiukjea koraal, en een fiukjen
rog