weestj die zijnen geliefden hond op deeze wijze
wilde begraaven hebben; Doch dit zij zoo het
wil, ik kan egter niet denken dat het eene alge-
meene gewoonte van de natie zij , en, wat mij belangt
, ik heb nooit te vooren van zoo iets gehoord,
of iets diergelijks gezien.
Den zeven en twintigften, des morgens vroeg*
kwam o re o ,. zijne vrouw, zoon, dogter en
verfcbeiden van zijne vrienden ons een bezoek
geeven, en bragten eenen goeden voorraad van al-
lerleie ververfchingen mede, terwijl wij anders
nog weinig’ ontvangen hadden. Zij bleeven ee-
ten, ( 2 ) waarna enige van ons ben naaf land
verzelden , daar wij vermaakt wiefden met een
toneelfpel * genaamd Mididy Ilarramy , hetwelk
betekent: het kind koomt. Het wierd be-
lloten met de vertooning van eene vrouw, die in
arbeid zat* dat geipeeld wierd door eene bende
groote bruine mansperfoonen * een van Welke
eindelijk eenen grooten jongen van omtrent zes
voeten hoogte ter waereld bragt, die over het
tooneel rond liep* eene groote ftro-wis agter na
fleepende * die aan een touw van zijn middel
hong. ( 3 ) lk had gelegenheid om dit fpel op
eenen anderen tijd nog eens te zien fpeelen, wanneer
ik opmerkte dat, zoo dra zij den man* die
het kind verbeeldde, gekregen hadden, zij hem
den neus plat drukten. Hieruit begreep ik dat
zij zulks hunnen kinderen ook doen * als zij gebaren
ren worden, dat misfchien de reden is waarom zij
alle in het algemeen platte neuzen hebben. Dit
gedeelte van het fpel gaf ons, doore|ijne nieuwheid
en de grappige wijze, waaropnhet gefpeeld
wierd, enig vermaak, en deed een luid gelach ont-
ftaan, dat misfchien de reden is waarom zij het
daarna zoo dikwijls fpeelden. Doch dit, gelijk
alle hunne andere Pukken , kon ons maar eens
vermaaken, bijzonderlijk omdat wij ’er niet veel
van maaken konden , uic gebrek van meer van
hunne taal te kennen ( 4 ) .
Den negen en twintigften bevonden wij dat ’er
Verfcbeiden dingen uit onze (loepen, die bij de
boeien, omtrent honderd tagtig of twee honderd
voeten van hetfchip, lagen, geftoolen waren. Zoo
dra mij dit gezegd wierd, gong ik naar het opperhoofd,
om hem zulks bekend te maaken. Ik
bevond dat hij niet alleen wist dat zij geftoolen
waren, maar ook door wie, en waar zij waren,
en hij gong terftond met mij mede in de floep,
om dezelve op te fpeuren. Na dat wij een
goed eind langs de kust gevaaren waren, naaf
den kant van het zuidlijk eind van het eiland, liet;
het opperhoofd ons landen nabij enige huizen ,
daar wij ||iet lang wagteden of alle de dingen
wierden ons terug gebragt^ behalven de ijzeren
helmftok van de pinas, die men mij zeide dac
nog verder was. Doch toen ik denzelven meende
te vervolgen, vond;ik het .opperhoofd onwillig