ik van hun de naamen van de nabuurige eilanden.
Het laatfte dat wij aandeeden , heet Erroman-
go; het klein eiland, dat wij in den morgen wanneer
wij hier landden, ontdekten, Immer; het
Tafel-eiland in het Oosten, dat wij op dienzelfden
tijd ontdekten, Erronan of Footoonct en een
eiland, dat in het Z. O. l ig t , Anattom. Alle
deeze eilanden kunnen van Tanna gezien worden.
Zij gaven ons te verdaan, en wel op eene wijze
, die mij voorkwam geene twijfeling overte-
laaten , dat zij menfchen-vleesch eeten, en dat
de befnijdenis bij hen in zwang is. Zij begonnen
over het eeten van menfehen - vleesch uit hunzel-
ven te ipreeken, door ons te vraagen of wij zulks
deeden , anders zou ik nooit in mijne gedagten
gekregen hebben hen zulk eene vraag te doen. Ik
heb fommige hooren beweeren dat geen volk
menfchen - eeters kan zijn, als zij ander vleesch
te eeten, of geen gebrek aan voedzel hebben , en
dus deeze gewoonte van de noodzaaklijkheid zien
afleiden. Het volk van dit eiland kan niet in die
noodzaaklijkheid zijn; zij hebben goed varkens-
vleeseh en hoenderen, en overvloed van wortelen
en vrugten. Doch naardien wij hen niet daadlijk
menfchen - vleesch hebben zien eeten, zullen fommige
nog twijfelen of zij wel waarlijk menfchen-
eeters zijn (6j).
Toen ik aan boord kwam, vernam ik dat, toen
de
de groote floep aan de west-zijde van de haven
geweest was om ballast intenëemen, een van het
volk, dat tot dat werk gebruikt wierd, zijne vingeren
getaand had, toen hij eenen fteen uit enig
water had opgeraapt. Deeze omftandigheid gaf
gelegenheid tot de ontdekking van verfcheiden
heete bronnen aan den voet van het klif, en een
weinig beneden het teken van hoog water.
Deezen dag begaven zig de Heer w a l e s , en
twee of drie van de officieren voor de eerde reis
het land in. Zij vonden een klein afgezonderd
ftaande dorp, welks bewooners hen zeer beleefd
behandelden , en des anderen daags ’s morgens
deeden de Heer f o r s t e r en zijn gezelfcbap,
verzeld van enige andere 9 ook eene wandeling
in het land. Zij vonden verfcheiden fraaie plan-
tagieën Van plataanen, fuikerriet, yams enz. en
de inboorlingen waren beleefd en gedienftig. En
indedaad het volk, bijzonderlijk dat in onze na-
buurfchap, was nu zoo wel met ons verzoend,
dat zij geen het minde ongenoegen toonden, als
wij vooraan in de bosfchen zwierven , fehooten
enz., In den agtermiddag waren ’er enige jongens
agter de ftruiken gaan zitten, van. waar zij twee
of drie fteenen naar ons volk wierpen, dat bezig
was hout te kappen, waarop de onderofficiers, die
de wagt hadden , op hen fehooten. Op dien
tijd aan land zijnde, was ik ongerust op het hooren
van de fnaphaan-fehooten, en op het zien
van