heb, alzoo ’er een vast verbond en vriendfchap
onder derzelver inwooneren fchijnt ft and te grijpen
, en hun beleefd gedrag jegens vreemdelingen
geeft hun aanfpraak op deeze benaaming, onder
welke men misfchien hunne groep nog verder
zoude mogen uitftrekken, zelfs tot Bo&cawen en
Keppels - Eilanden, door kapitein w a l l i s ontdekt
, en bijna onder dezelfde middaglijn, en op
*5° 53' Breedte liggende; want uit het onvolledig
naricht, dat ik van het volk van deeze twee
eilanden gekregen heb, fchijnen zij van denzelf-
den vriendlijken aart, welken wij bij die in onzen
Archipel waargenoomen hebben.
De inwooners , voortbrengzels enz. van Rotterdam
, en de nabuurige eilanden zijn dezelfde
als op Amjïerdam. De varkens en hoenders
zijn ’er, wel is waar, veel fchaarfcher, alzoo
wij ^er flechts zes van de eerfte en niet veele
van de laatfte opdeeden. Yarns en Pompelmoezen
waren wat wij het meest kreegen , andere
vrugten waren ’er niet zoo overvloedig. Niet de
helft van het eiland is in omtuinde plantagieën
aangelegd,gelijk op Amjïerdam; maar de grond,
dieniet omtuind is ,'is niet minder vrugtbaar en
ligt ook niet onbebouwd. Daar is egter veel
meer onbebouwd land op die eiland, naar evenredigheid
van deszelfs grootte , dan op het ander,
en het volk fchijnt veel armer te zijn, dat
is te zeggen, in doek, matten, verfierzelen enz,
die
die een groot gedeelte van de rijkdommen van de
eilanders van de Zuid- zee uitmaaken.
Het volk van dit eiland fchijnt meer met de
melaatsheid, o f eene klierachtige kwaal behebc
te zijn dan alle, die ik elders gezien heb. Zij breekt
meer in het aangezigt dan op enig ander deel van
het lighaam uit. Ik heb verfcheiden gezien, welker
aangezigten ’er door bedorven waren, en hunne
neuzen geheel weg. Op eene van mijne wandelingen
keek ik bijgeval in een huis, waarin een
of meer menfehen waren, wanneer ’er flechts een
man zig aan de deur of aan het gat, door hetwelk:
ik binnen zoude hebben moeten gaan, vertoonde
; hij begon de opening te floppen met ’er een
touw verfcheiden maaien dwarsch voor te fpan*
nen ; maar de ondraaglijke flank van zijn verrot
aangezigt^was alleen genoeg om ’er mij vandaan
te houden, al hadd’ de ingang nog zoo wijd ge-
geweest. Zijn neus was geheel weg, en zijn geheel
gelaat was eene enkele zweer, zoo dat het
gezigt van deezen man alleen afzigtlijk was. Alzoo
ons volk niet geheel vrij was van eene zekere
kwaal, die zij op de Sociëteit - Eilanden hadden
opgedaan, nam ik alle mogelijke voorzorgen om
voortekoomen dat dezelve hier aan de inboorlingen
wierde medegedeeld, en ik heb reden om te
gelooven dat mijne poogingen gelukt zijn.
Naardien ik van een huis heb gewag gemaakt,
zal het niet ongepast zijn alhier aantemerken dat