De honden, die van den visch gegeeten hadden , Iee-
den ook veel ; zij dronken veel water en fleenden en
zugtten pijnlijk; die aan de ingewanden geknaauwd
hadden waren nog erger.
Misfchien zijn die visfehen niet altijd fenijnig; misfchien
neemen zij, gelijk verfcheiden foorten van de
Oost- en West-Indieën die flegte hoedanigheid aan,
als zij van fenijnige gewasfen gegeeten hebben; naardien
de ingewanden fenijniger zijn dan het overige,
wordt deeze onderftelling daardoor bevestigd, want
men kan zeggen dat het grootfte gedeelte van het ,fe-
•nijn in de eerfte wegen blijft, terwijl de chijl en hét
hloed weinig van hetzelve in de fpieren brengt.
B la d z . 174 (3), Terwijl wij voortvoeren, zagen
wij kokos - en andere palm -bootnen, en vetfchillen-
andere boomen , tusfchen welke wij hutten zagen
liaan en praamven, die op het ftrafcd getrokken Waren.
Op andere plaatfen zagen wij digtë boschjens
en groote vakken van bebouwd land, die door hun
geel aanzien naar Europifche koren-velden geleeken.
Wij kwamen alle overeen dat dit eiland een van de
fraaifle van deeze nieuwe groep is, ën het fchijnt zeer
wel gelegen om ’er eene Europifche volkplanting op
te vestigen. Óp deezen afftand gezien , fcheen het
minder bewoond dan die'wij meer NoordHjk verlaa-
ten hadden, dat dien aanleg nog gemaklijkér zou
maaken.
B la d z . 176 (4). In den namiddag vongen, wij
twee haaien, die met lootsmannetjens en zuig-visfehen
, hunne gewoone medgezellen, om het fehip
zwommen. In de maag van den eenen vonden wij
vier jonge fchildpadden van agttien duimen middellijns
lijns en de huid en vederen van eenen grooten gek
( Pelicanus fula l i n n e i ) . Naauwlijks was hij gevangen,
of ieder zogt ’er zijn deel van te krijgen,
en in weinige minuuten was hij gedood, gebraaden en
verteerd. De ander wilde zig van dep hoek wringen.,
maar wierd door de officieren met een paar kogels
dood gefchooten, want daar was hun zoo veel als de
gemeene matroozgn aangelegen dat hij niet ontkwa-
me. Wij hadden zedert ons vertrek van Anamocha
piet dan pekel - vleesch gegeeten, dat ons zeer tegen
ftond, zoo dat men wel denken kan dat ons nooit een
haai zoo goed als deeze gefmaakt heeft,
Bladz. 1 7 7 ( 5 ) . Deezen dag wierden wij twee
maaien verfchrikt door ongelukken ; ten tien uuren
wierd ’er brand in het fehip geroepen; dit verfpreidde
in eens eenen algemeenen fchrik ; de angst was op
ieders aangezigt te leezen, en het duurde eene lange
wijl eer men gereedheid tot blusfehen maakte; dit
toeval is indedaad van de fchrikbaarendfte, die een
fehip kunnen dreigen; een ftorm, zelfs op de gevaar-
lijklte kust, is op verre na zoo verfchriklijk niet, wijl
men dan altoos nog hoop heeft ten minden het leven ’er
af te zullen brengen. Ondertusfchen was bij dit alarm
de fchrik het meeste 5 wij dagten in het eerst dat de
brand in de zeil-kamer ware, die vol zeilen was;
‘maar het bleek dat ’erin de proviand-meeffcers hut
een Ituk Tahitisch doek door dë lamp aangeflooken
was, en dat men door den zwaaren damp een grooter
ongeluk gevreesd had,
Het ander ongeluk was dat een foldaat, die bezig
was water te putten, om het verdek tebevogtigen, over
boord viel; hij kon niet zwemmen en zou dus ongetwijfeld
verdronken zijn , zoo men het • fehip niet
oogen