eiland rond gebragt, en hij was zoo gelukkig geweest
onder weg' elf fluks eenden te fchieten, die hem zijn
gids getrouwlijks nadroeg. Toen. hij aan de marktplaats
kwam, bevond hij dat het volk reeds afgevaa-
ren was, dat hem enigermaate ontrustede. Delndiaa-
nen moeten zijne verlegenheid gemerkt hebben, want
zij begonnen rondom hem te dringen, als of zij zig
zijnen toeftand te nutte wilden maakeii. Hij fteeg
dan op de klippen aan den oever r die over het fchip
lagen, en daar wij hem zagen.' Ondevtusfchen wilde
zijn gids onbemerkt enige eenden hiaten vallen; maar
als hij ’er naar omzag, raapte hij die weder op. Nu
drongen de Indiaanen fteeds digter op hem toe en enige
dreigden hem zelfs met hunne fpeeren; maar het
gezigt van zijn geweer hield hen enigermaate terug.
Om nu door list te verkrijgen dat door openbaar geweld
niet doenlijk feheen, zonden zij enige vrouwen
af, om hem door allerhanden wellustige gehalten en
, gebaerden bezig te houdenfen tot zig te lokken; maar
zijn toeftand was veel te gevaarlijk dan dat met deeze
konstgreep flegts het geringfte uittevoeren was. On-
dertusfchen zag de Heer p at t en eene kano van
het fchip terug koomen; hij bood zijnen laatften fpij-
ker om hem aan boord te zetten. Zoo als hij inde
jkano zoude flappen, rukte men hem zijn roer uit de
handen, men nam hem de eenden, op drie na, af,
en zond de kano weg. Men kan ligt denken hoe ont-
fteld en bekommerd deeze bejegening hem maakte.
Nu bleef hem niets overig dan weder naar de klip terug
te keeren, om zig daarmede te trooften dat men
hem van het fchip zoude zien en tot zijne redding
toefehieten. Toen egter de Indiaanen hem ongewapend
zagen, hielden zij niet langer a f, maar begonnen
hem bij de klederen te trekken, en, weldra waren
zijn das en zijn neusdoek weg; nu was zijn rok
aan de beurt en enige dreigden hem op nieuw met hunne
wapenen. Hij verwagtede dan elk’ oogenblik den
dood, maar voelde in den grootften angst nog in alle
zijne zakken, of hij niet een mes of iets anders tot
zijne verdediging overig hadde; hij vond egter niets
dan een kokertjen. Dit deed hij open en legde ’er,
als met een zak-piftool, mede op de menigte aan,
die ook, uit vrees voor dat onbekend ding, een paar
fchreden terug week. Van de hitte en vermoeidheid
afgemat, begon hij te wanhoopen hen langer met zijn
kokertjen te zullen kunnen afhouden en zijn leven
optegeeven, wanneer eene wel gemaakte jonge
vrouw hem onder haare befcherming nam. Met vliegende
haairen trad zij uit het gedrang naar hem toe.
Onfehuld, goedhartigheid en teder medelijden waren
zoo duidelijk in haar gelaat te leezen, dat hij zig alles
goeds van haar beloofde. Zij reikte hem een ftuk
van eene pompelmoes toe en, toen hij het gretig en
dankbaar aannam, gaf zij hem nog meer, tot hij de
geheele vrugt opgegeeten had. Eindelijk ftaken de
floepen van het fchip af, en, zoo dra de inboorlingen
zulks gewaar wierden , ftóoven zij in overijling uit
malkanderen. Slechts zijne grootmoedige befcherm-
fter en een oude man , haar vader, bleeven onbekommerd
en onbezorgd, in.volle bewustheid van hun
goed en regtfehapen gedrag, bij hem zitten. Zij vraagden
naar zijnen naam, en toen hij zig, naar den Tahi-
tifchen tongval Pateenee (Patini') genaamd had, beloofden
zij hem deezen naam voortaan te zullen voeren
, maar veranderden die in Patfeenee (Patfim').
Bij het affeheid fchonk hij haar en haaren vader allerhande
fnuifterijen , en daarmede keerden die beiden
goede lieden hoogst vergenoegd naar hunne wooning
Z 3 te-
\