
 
		Aa n t e k e n in g e n   op  hét 
 Vedefetl uit den ftaert van den Keerkringvogel,  ftfaalé»  
 Wijze  omgeeVeiï.  Van  den  onderden  rand  Van  die  
 halfmaanswijze  plank  hangt  eene  foort  van  fchortjen  
 afé  Dit beftaat uit  tien  of Vijftien  evenwijdig  loopen-  
 de  reien  kleine ftukjens  paerlemoêr,  die ieder omtrent  
 andefhalVen  duiirt  lang,  aan  beidert  einden  doorboord, 
   ert  door  middel  Vart  kokos - vezelen  elk  aah  
 het  naastVolgende  vastgebonden  zijn.  Deeze  ftioe-  
 ten  Zijn  wel  alle  van  gelijke  lengte  ,  doch  wijl  de  
 lüterfte  ,  wegens  de  cirkel vormige  gedaante  Van  de  
 plank,  hooger  hartgen  dan  de middenfte,  hangen  zij  
 ook  Zoo  Verre  niet  neder  als  deeze,  en  diesvolgèns  
 Wordt het fchortjen  van  onderen  fmaller  dan  van  boven. 
   Aart  het  eind  van  elke  fnoer  hangt  nog  eene  
 draad  rtiet  fchulpett  ,  fotetijds  ook  met  Europifche  
 glas-koraalen  ,  én  van  de  beiden  bovenfte  einden  
 Van de plank hangt,  ter wederzijde van  het fchortjen,  
 een  lange  dunne  ftaert  van  groene  ert  geele  vederen,  
 die  de  grootfte  pragt  vart  het  geheel  kleed  uitmaakt.  
 Door  twee  fterke  fnöerert,  die  aan  de  zijden  van die  
 beiden fchulpen, die op het midden van de plank  flaan,  
 aangebragt  zijn  ,  Wordt  deeZe  gantfche  ongemeene  
 opfchik  op  het  hoofd  Van  dert  rouw-draager  vastge-  
 Tnaakt,  Zoö  dat  hij  loodregt  Voor  hem  nedefhangt;  
 het  fchortjen  bedekt zijne  borst  en  zijn  onderlijf,  de  
 plank koonit  voor  den  hals,  en  de  fdiouders  en  het  
 eerlte paar  fchulpen voor  het  gezigt.  In  eene  derzel-  
 ve  is  een  klein  gat  ,  waardoor de  rouwdraager  zien  
 kan.  De bovenfte fchulpen,  met  de  rondom  dezelve  
 zig  uitbreidende lange vederen,  zijn ten minften twee  
 voeten  hooger  dan  de  man,  die  den  opfchik  draagt.  
 De  overige  ftukken  van  zijne  kleeding  zijn  niet minder  
 zonderling;  hij  trekt  eene mat  of  een  (tuk  doek  
 aan, .dat ,  naar het gebruik hier te lande,  in  het midden 
 den een gat heeft,  door  hetwelk men het hoofd  fteekt.  
 Over dit trekt  hij  nog  een  tweede  van  hetzelfde  flag,  
 maar van hetwelk het voorfte gedeelte  bijna  tot  op  de  
 voeten  afhangt,  en  met  reien  van  knoopen  van  ko-  
 kosnooten-doppen  bezet  is.  Dit  kleed  is  met  een  
 rond gedraaiden  gordel  van  bruin  en wit doek  op  de  
 heupen gebonden;  langs  den  rug  hangt  eennet-vor-  
 mig gevlogte mantel neder ,  die digt met groote  blaau-  
 we vederen bezet is,  en  op  het  hoofd  draagt hij "eenen  
 bruin  en  gee-Ien  tulband,  die  met  eene  menigte  uit  
 bruin  en  wit  doek  gevlogten  banden  vastgebonden  
 is.  Eene  witte  kap  ,  die  uit  evenwijdige  ftreepen  
 van  biuin,  geel  en wit  doek  beftaat,  hangt  van  ag-  
 teien  van den  tulband  over  den  hals  en  de  fchoude-  
 ren neder,  opdat  er  van de geftalte  van den man  zoo  
 min mogelijk zigtbaar blijve. 
 Gemeenlijk draagt  de  naastbeftaande van  den  overledenen  
 deeze  wonderlijke  kleeding;  daarbij  heeft  hij  
 in  de  eene  hand  een  paar  groote  paerlemoêr-fchulpen, 
   waarmede  hij  aanhoudend  klappert;  in  de  andere  
 hand draagt  hij  een  ftok met haaien-tanden  bezet, 
   met welken hij  alle  degeene,  die hem  in den weg  
 koomen  ,  kwetst.  Van  waar  deeze  zonderlinge  gewoonte  
 ontftaan  zij,  konden wij  niet uitvinden.  On-  
 dertusfchen koomt het mij  voor als  ware het oogmerk  
 enkel  fchrik  te  verwekken.  Deeze  grillige  dragt  gelijkt  
 ten  minften  zoo  veel  naar  de  geftalte,  die  men  
 den  fpooken  en  nachtgeesten  toefchrijft,  dat  ik  geneigd  
 ben  te  gelooven  dat  ’er  de  eene  of  andere  
 dwaaz.e  hijgeloovigheid  onder  verborgen  ligt.  Mis-  
 fchien moet  de  vermomde  rouwdraager  den  geest  des  
 verftorvenen  verbeelden,  die  van  zijne  teruggelaatene  
 bloedverwanten  weeklagten  en  traanen  vordert,  en  
 hen  daarom  met  de  haaien-tanden  kwetst.  Bij  een-  
 T   3  nog