
 
		Uit  hetgeen  volgde  zou  fchijnen  dat  het  opper*  
 hoofd  dit  niet  konde  voarkoomen,  of deeze  herhaalde  
 beledigingen  niet  konde  fluiten.  Ik  zag  
 hpm  deezen  avond  niet,  alzoo  hij  niet  in  de na-  
 huurfchap  gekoomen  was,  toen  ik  aan  boord  
 gong;  maar  ik  hoorde  van  oed idee  dat  hij  
 kort  daarna  verfcbenen  was,  en  dat  hij  zoo  bedroefd  
 was geweest  over hetgeen  ’er gebeurd was ,  
 dat  hij  gefebreid  had. 
 Den  een  en  twintigften  brak-  de  dag  naauw-  
 lijks  aan,  of wij  zagen  meer dan  zestig  kanos  met  
 volle  zeilen  de  haven  uit koomen,  die naar Ulie-  
 tea  overftaken.  Toen wij  naar de reden  vroegen,  
 zeide  men  ons  dat  het  volk  in  dezelve Eareeoies  
 was,  die  hunne  broederen  op de nabuurige  eilanden  
 gongen  bezoeken.  Men  kan  deeze  menfchen  
 bijna  vergelijken  bij  de  Vrije Metfelaars;  zij  zeiden  
 ons  dat  zij  elkanderen  bijflaan,  als  het nood  
 is;  zij  fehijnen  gewoonten  onder  zig  te  hebben,  
 die  zij  niet  willen,  noch  kunnen  verklaaren.  
 oe did ee   zeide  ons  dat  hij  een  derzelve  was,  
 TüpiA  was  ’er  ook  onder;  en  egter  ben  ik  
 niet  in  ftaat  geweest  van  eenen  van  hun  enig.  
 duidlijk  denkbeeld'  van  dit  volk  te  verkrijgen.  
 oedidee  ontkende  dat  de  kinderen,  die  zij  bij  
 hunne  minnaresfen  krijgen  ,  ter  dood  gebragc  
 worden,  gelijk  wij  van  tupi a   en  andere  gehoord  
 hadden.  Ik  heb  enige  gefprekken  mee 
 öMAi  over  dat  onderwerp  gehad  en  bevonden  dat  
 hij  alles  wat  ’er  in  de befchrijving  van mijtie  eer-  
 fte  reis van gezegd  is bevestigde. 
 o e d i d e e ,   die  gemeenlijk  aan  land  fliep,  
 kwam  Wedet  aan  boord  met  eene boodfchap  van  
 öree ,  die mij  liet  verzoeken  dat  ik  aan  land  zou  
 koomen met eene bende  van  twee  en  twintig mannen, 
   om  met  hem  de  roovers  te  gaan  kastijden.  
 De  boodfchapper  bragt,  om  zijn  geheugen  te  
 gemöet  te  koomen,  twee  en  twintig  ftukjens van  
 bladeren mede;  eene gewoonte,  die  bij  hen  plaats  
 heeft.  Toen  ik  deeze  buitengewoohe boodfchap  
 ontving,  gong  ik  naar  het  opperhoofd  ,  om  
 naauwkeuriger onderrigtingvah hem te erlangen, en  
 alles. wat  ik van hem  verneemen  kon  was  dat  deeze  
 knaapen  eene  foort  van  bandieten waren,  die  
 zig  tot  eene  bende  gevormd  hadden,  met  voor-  
 neemen  van  ons  volk;  waar  zij  het  zouden  vinden;: 
   te  berooven,  eri  dat  zij  zig  thans  tot  dat  
 oogmerk  gewapend  hadden*  waarom  hij  wilde  
 dat  ik  met  hem  zoude  gaan,  om  hen  te  ftraffen.  
 Ik  zeide hem  dat  zij *  zoo ik mede gong,  naar het  
 gebergte  zouden  vlugten; maar hij  antwoordde dat  
 zij  voorneemens  waren  ons  te bevegten,  waafona  
 hij  verzogc  dat  ik  hen  en  hun  huis  vernielen wilde; 
   maar  dat  ik die  in  de riabuurfchap wilde  fpaa*  
 ren,  gelijk  ook  de  kanos  en  de  PFhenooa.  Om  
 deeze  te  beveiligen,  bood  hij  mij  eene  big aan;  
 als  een  zoen-offer  voor  &os\ Whenooa.  Zij  was 
 F  2  te