en wilde mij zelfs niet toelaaten in de mande te
kijken. Hij droeg aan zijnen hals $ aan eene
koord, twee of drie lokken meufchen-hair, en
eene vrouw, die daar tegehswoordig was, had
’er verfeheiden om haareo hals hangen; Ik bood
■ eriet§ voor; maar zij gaven mij te verdaan dat
zij die niet konden afdaan , alzoo het hair was
van dengeenen, die in de hut lag. Ik kreeg dus
aanleiding om te denken dat dit volk over zijne
dooden befchikc, op eene wijze al? dat op Otahi-
ti. Dezelfde gewoonte van het hair te draagen
is bij het volk van dat eiland in zwang, gelijk
ook bij de Nieuw - Zelanders. De eerde maaken
Tamau\an het hair van hunne overleden vrienden,
endelaatde maaken oor-ringen en hals-fnoe*
ren van hunne tanden.
Digt bij de meeste van hunne groote huizen
jdonden regt op in den grond vier dammen Van ko-
kosnooten- boomen in het vierkant omtrent drie,
o f vier voeten van elkanderen. Enige van onze
heeren, die dezelve de eerde zagenwarén geneigd
om te gelooven dat zij dus geplaatst waren
met een godsdiendig oogmerk; maar ik wierd nu
overtuigd dat zij daar voor niets anders donden
dan om 5er kokosnooten aan te droogen te hangen;
want toen ik , zoo goed als ik kon, naar
het gebruik van dezelve vroeg, bragt mij iemand
naar eenen, die van onderen tot boven met kokosnooten
bekaden was, en geene woorden zou->
i'fnr- .• ^ dXeflnp
den mij beter hebben kunnen onderrigten. Der-
zelver plaatfing is wel gekozen tot dit gebruik,
vermits de meeste yan hunne groote huizen op
eene open luchtige plaats gebouwd zijn, of daar
de wind eenen vrijen doortogt heeft, uit welke
ftreek hij mag waaien. Bij de meeste, zoo niet
alle, Haat een groote boom of twee, welker uit-
fpreidende takken eene aangenaame fchaduw te-
gens de brandende zon verleenen. Dit gedeelte
yan het eiland was wel bebouwd, open en luchtig
; de plantagieën waren langs de lijn aangelegd
; daar dond overvloed van plataanen, fui-
ker-riet, yams en andere wortelen, en zij waren
wel voorzien van vrugtboomen. Wij ontmoeteden
op onze wandeling onzen ouden vriend p a o -
w a n g , die ons, met enige andere, naar den water
kant verzelde, en die enige yams en kokos-
nooten als een gefchenk mede bragten.
Den vijftienden, ons water en hout aan boord
hebbende, waren ’er Hechts enige weinige van ons
yolk aan land, die bezems maakten, en de overig©
waren aan boord bezig met het wand optezetten, en
het fchip gereed te maaken om in zee te Joo-
pen. ( 1 1 )' De Heer f o r s t e r fchoot van daag
op zijne kruidkundige wandeling eene duif, in
welker krop eene wilde muskaat-noot gevonden
wierd. Hij gaf zig enige moeite om den boom
te zoeken , maar zijne poogingen waren veri-
geefsch, In den avond wandelden enige van ons
O 5 naar