zig om de Hammen der hoogde boomen gefliiigerd, en
hongen van den eenen boom tot den anderen* Op het
hangen van den berg lag eene omtuinde plantagie en
onder dezelve Hortte een waterval door het bosch
fchuïmend van boven neder. Het eiland Aurora be-
ftaat van het een eind tot het ander uit eenen fmallen
van het Noorden naar het Zuiden loopenden langen
berg, die tamelijk hoog en van boven fcherp is. Het
zal omtrent twaalf Engelfché mijlen lang en nergens
meer dan vijf mijlen breed zijn.
.B la d z . 153 (4). Het P in k ft er-E ila n d ett L a ta -
rus - E ila n d , eenen fdiuinfcher grond hebbende dan
het E ila n d A u r o r a , fcheen meer beplant, dus ook
meer bevolkt. Wij zagen ook werklijk, zoo dra het
donker was, eene menigte vuufen op hetzelve en op
het P in k f t e r -E ila n d zelfs tot op de hoogde kruinen
der bergen. De inwooners fchijnen grootendeels van
den landbouw te leeven, maar zig niet veel met de
visfcherij bezig te houden, gelijk zij dan ook weinig
kanos , en, wegens dé deile kust, vermoedelijk ook
maar weinig gelegenheid hebben iets te vangen.
B la d z . 154 (5 ). De geheele zuid - west kust
maakte eene zeer fraaie fchuinfche vlakte, op welke
wij ontallijke vuuren zagen, in boschjens zoo fraai
als wij zedert ons vertrek van O tahiti niet gezien hadden.
Dit eiland fcheen dan zeer bevolkt te zijn.
B la d z . 154 (6). Dit eiland was niet minder
fchoon; de boschjens vertoonden het fraaide groen, •
en daar donden veele kokos-palmen in. De bergen
liepen zeer verre in het land op, en aan derzelver voet
wawaren
dreeken met bosfchen bedekt en die in een
fraai flrand uitliepen.
B la d z . 157 (7 ) . De eilanders, die aan boord ge-
kdomen waren, klauterden met de grootde vaerdig-
heid in het wand tot boven in de mast. Wij hadden
in de Zuid-zee nog zulk een verdandlijk volk niet
aangetroffen. Zijbegreepen onze tekenenen gebaerden
zoo ras en zoo wel als of zij reeds lang met ons omgegaan
hadden, en in den tijd van weinige minuuteir
leerden zij ons eene menigte woorden van hunne taal,
hetwelk ons overtuigde dat zij van de algemeene taal,;
die op de So c ië te it-E ila n d en , op de M a u ju i fe n -E i landen
, op de Vrienden - E ila n d en , op de L aa g e E i landen
, op P a a s c h -E ila n d en op N ieuw -Z e e la n d
doorgaans , fchoon met verlchillende tongvallen, ge-
fprooken wordt, onderfcheiden is. Het zonderlingst
geluid, dat ’er voortkwam, was eene brouwende
uitfpraak van de medeklinkers B r r r , die zij met de
lippen voortbragten. Dus heetede, bij voorbeeld,
een van onze vrienden Mambrrum en de ander Bonom-
brrooai. Dat zij zagen wilden zij ook hebben, maar
eene weigering verltoerde hen niet. De kleine fpie-
gels, die wij hun fchonken, behaagden hun zeer; zij
fchepteh vermaak in zigzelve ’er in te fpiegelen, en
toonden dus, hoe lelijk zij waren , nog meer hoogmoed
dan de fchoone natieën op O ta h iti en de S o c ië te it -E ilanden.
Zij hadden gaten in de oor-lellen en in,het mid-
denfchot van den neus een gat, door welk zij, tot
fieraad, een 11 uk van eenen dunnen llok of twee kleine
Hukken van witte feleniet of albast geftooken hadden ,
die in de gedaante van eenen Hompen hoek aan elkan-
deren gebonden waren. Aan den boven-arm droegen
zij