t§8 Quny 1774] RETZE RONDOM
twee floepen, en landden in tegenwoordigheid
van vier of vijf honderd menfchen , die op het
llrand verzameld waren. Schoon zij alle met boo-
gen en pijlen, knodfen en fpeeren gewapend waren
, deeden zij geenen den minilen tegen ftand.
Integendeel, mij alleen ziende naderen met niets
dan eenen groenen tak in mijne hand, kwam een
hunner, die een opperhoofd fcheen te zijn, zijné
boog en pijlen aan eenen anderen overreikende ,
mij in het water te gemoet, ook eenen groenen
tak in Zijne hand draagende, welken hij met den
mijnen vérwisfelde, waarop hij mij bij de hand
vattede én mij naar het volk leidde. Ik deeldè
terftond gefchenken onder hen uit, terwijl dé zeé-
foldaaten ondertusfehen óp het ftrand in orde ge-*
fchaard wierden. Toen deeden wij tekenen (want
Wij verftonden geen Woord van hunne taal) dat wij
hout nodig hadden, en zij deeden ons teken én dat
wij boomen zouden vellen. Men bragt middelerwijl
eene kleine bigge en bood mij die' aan ,
waarop ik den brenger een ftuk doek gaf, waar
mede hij wel in zijn’ fchik fcheen. Dit deed ons
hoopen dat wij ’er weldra nog meer zouden krijgen
\ maar wij bedroegen ons. De bigge wierd
niet in ruiling voor hetgeen wij hadden gebragt,
maar tot enig ander einde, waarfchijnlijk als een
zoen - offer. Want alles Wat wij zeggen of doen
konden , kon hen niet overhaaien om , na dit,
meer dan een half dozijn kokosnooten, en eene
'ge