
 
		teruimen;  en  daar  was  nog  niets  geplant.  Het  
 opruimen  van  den  grond  voor  eene  plantagie  
 fcheen  een  zwaar  werk  te  zijn,  met  het  gereed-  
 fchap,  dat zij  gebruiken  moesten,  ’t welk.,  fchoon  
 Hegter dan  dat op de  Sociëteit - Eilanden,  van  hetzelfde  
 flag  is.  Hunne  wijze  van  dit  aan te vangen  
 is  egter oordeelkundig,  en  gaat  zoo fpoedig voort  
 als  het  zijn  kan.  Zij  houwen  de  kleine  takken  
 van  de  groote  hoornen  af,  graaven  onder de wortelen  
 en  verbranden  aldaar  de  takken en  de  kleine  
 heesters  en planten,  die  zij  uitroeijen.  D e  grond  
 is op  fommige  plaatfen  eene  rijke  zwarte  aarde;  
 op  andere  plaatfen  fcheen  hij  te  beftaanuit  verrotte  
 gewasfen en  uit de  asfch,  welke de brandende  
 berg  over  de  geheele  nabuurfchap  verfpreidr.  
 Bij  geval  buiten  den  gemeenen  weg  treedende,  
 kwamen  wij  in  eene  plantagie,  daar  wij  eenen  
 man  aan  het  werk  vonden,  die,  of  uit  goedaardigheid  
 ,  o f om  ons  eerder  van  zijnen  grond  te  
 krijgen,  ondernam  onze  gids  te wezen.  Wij volgden  
 hem  dan;  maar wij  waren  niet  verre  gevorderd, 
   o f  wij  kwamen  aan  eene  plaats ,  daar  twee  
 wegen  in  een  liepen ,  op  eenen  van  welke  een  
 ander  ftond  met  eenen  flinger  en  eenen  fteen,  
 die  hij  goed  vond neder  te  leggen,  toen men  met  
 eenen  fnaphaan  op  hem  aanlegde.  De  houding,  
 waarin wij  hem  vonden,  de  wildheid,  die in  zijn  
 gezigt  doorftraalde,  en  zijn  gedrag  daarna  overtuigden  
 ons  dat  hij  het  pad  ,   waarop  hij  ftond, 
 jneenmeende  
 te  verdedigen.  Hij  Haagde  enigertnaate  
 in  zijn  voorneemen;  want  onze gids  lloeg den  anderen  
 weg  in,’  én  wij  volgden  hem  ,  maar  niet  
 zonder  te  vermoeden  dat  hij  ons  buiten  den  ge-  
 woonen  weg  bragt.  "Dé  ander  gong ook  met ons  
 mede,  telde  ons  verfcheidcn  maaien,en  fchreeuw»  
 de,  naar wij  gisten,  om  hulp;  want  daar  kwamen  
 terftond  nog  'twéé  of  drie  andere«  bij  ons,  
 onder  welke  eéne  jonge  vrouw  was  met  eene  
 knods  in haare  hand»>  Wij  wierden door: dinvolk  
 naar.  dep  top  van « eenen  berg  gebragt  ,  daar  zij  
 ons  eenen  weg  weezen  ,  die  naar«  de  haven  af  
 liep,  welken  zij  ons  verzogten  imte  (laan*  Niet  
 verkiezende  daarin  te  bewilligen,! keerden  wij  terug  
 langs  den  weg,  dien  wij  gekoomen  waren,  
 dien wij  alleen volgden,  terwijl  onze gids weigerde  
 met  ons mede  te  gaan.  Na  dat  wij  nog  eené  
 andere  hoogte  opgeklommen  waren  ,  even  zo o  
 dik met hout  bedekt  als  die,  over  welke  wij  ge-  
 koomen Waren',  zagen wij  nog andere  bergen  tus-  
 fchen/ons  en  den  brandenden,  berg,  die nog  zoo  
 verre  af  fcheen  als  toen'wij  ieerst  op  weg  gom*  
 gen4  Dit, benam  ons  den  moed  om  verder  te  
 gaan ,   vooraf daar  Wij  niemand  tot  gids  konden  
 bekoottien.  Wij  kwamen  dan  tot  het  befluit Van  
 terug  te  keeren ,  en  hadden  dit  Hechts  even  begonnen  
 te  doen,  Wanneer wij  tusfchen  twintig  en  
 deftig  menfehen  ontmoeteden,  welke  de  kaefel,  
 van wélken  ik gefprooken  heb,  bijëefi  verzameld  
 O s   had.