gezegd had; maar ik kan niet denken dat het opperhoofd
zulk een voorneemen hadde, wat dan
ook het oogmerk van het volk moge geweest
zijn. Op onzen terugtogt hielden wij op eene
voeglijke plaa s ftil, om ons te ververfchen. Ik
beval het volk ons enige kokosnooten te brengen,
dat zij onmiddelijk deeden. En ik geloof inde-
daad dat veele ons thans weg, en aan boord
wenschten, want, fchoon ’er geen flap gedaan
wierd, die hun in het minst ongerust behoefde
te maaken, waren zij egter in fehrik. Twee Opperhoofden
bragten elk eene bigge, eenen hond
en enige jonge plataan-boomen, de gewoone
zoen-offers, en booden mij dezelve, een voor
een, met de daarbij behoorende plegtigheden, aan.
Een; ander bragt een zeer zwaar varken, met
welk hij ons naar het fchip volgde. Hierna vervorderden
wij onzen weg naar de landingplaats,
daar ik verfcheiden losbrandingen liet doen , om
de inboorlingen te overtuigen dat wij in ftaat waren
een . gefladig vuur- aan den gang te houden.
Dit gedaan zijnde, gongen wij alle weder te fcbeep
en voeren naar boord; kort daarop volgde het
opperhoofd en bragt eenen voorraad van vrugten
met zig, terwijl hij zig met ons aan den maaltijd
zettede. Wij hadden naauwlijks gegeeten f o f
daar wierden ons door andere nog meer vrugten
gebragt en twee varkens, zoo dat wij misfchien
.door dit togtjen meer opdeeden dan door alle de
gefchenken, die wij hun gedaan hadden. Het
verontrustte hen voorzeeker enigzitits zulk eenen
fterken troep volks het Jand in te zien trekken,
en zij verkreegen denklijk betere ged.agten van
fchietgeweer dan zij te vooren gehad hadden ;
want ik geloof dat zij Hechts een oppervlakkig óf
liever een veraghtlijk denkbeeld van fnaphaanen in
het'algemeen voedden, alzoo zij nooit een geweer
hadden Zien affchieten dan tegens vogelen en diergelijke
, f door het volk, dat gewoon was door het
land te zwerven, en van welke de meeste, maar
zeer maatjge fchiecers zijnde,, gemeenlijk twee
fchooten van de drie misten, terwijl hunne fnaphaanen
dikwijls ketflen en zij langzaam in het laa-
den waren. Dit alles hadden zij zeer wel opgemerkt,'
en zij beflootenrer uit, gelijk zij welmog-
ten doen, dat vuur-wapenen geen e! zo o verfchrik-
lijke dingen waren als men hen geleerd had te
gelooven Cs)*
Toen de opperhoofden in den avond affcheid
namen, beloofden zij ons den volgenden dag
eenen zeer grooten voorraad van levensmiddelen
te zullen brengen. Omtrent de vrugten hielden
zij hun woord, maar van varkens, die wij meest
nodig hadden, bragten zij veel minder dan wij
verwagt hadden, In den agtermiddag naar boord
gaande, kwam ik juist toen het opperhoofd zig
aan zijnen maaltijd zettede. Ik kan niet zeggen
welke de rede ware dat hij zoo laat gong eerep,
F 4