5)6 [Mcy 1774] R E I Z E R O N D O M
lig om verder te gaan, en hij ontflipte mij mes
de daad en begaf zig het land in. Zonder hem
wist ik dat*ik niets doen konde. Het volk be-
gon zig te ontrusten, toen het zag dat ik verder
wilde gaan , waaruit ik befloot dat de helmftok
ook buiten hun bereik was. Ik Zond dan eenen
van hun naar het opperhoofd, om hem te verzoeken
terug te koomen. Hij kwam terug; wij
gongen zitten, en daar wierd ons wat eeten
voorgezet; zij dagten misfchien dat ik, alzoo ik
niet ontbeten had, honger moest hebben, en
niet in eenen goeden luim zoude zijn. Dus wierd
ik op den tuil gehouden , tot ’er twee varkens
gebragt wierden, die zij mij verzogten te willen
aanneemen. Dit deed ik , en toen verdween hunne
vrees , en mij dagt dat ik ’er niet kwalijk
af kwam met twee goede varkens te krijgen voor
iets, dat geheel buiten mijn bereik fcheen. De'
zaaken dus gefchikt zijnde , keerden wij weder
naar boord, en genooten het gezelfchap van her
opperhoofd en zijnen zoon aan tafel. Hierop
gongen wij alle naar land, daar een tooneellpel
gefpeeld wierd tot vermaak van alle, die hunnen
tijd wilden verfpillen met ’er naar te kijken. Be-
halvendeezetooneelfpellen, welke het opperhoofd
dikwijls liet yertoonen , was ’er nog een troep
zwervende fpeelers in den omtrek, die alle dagen
fpeelden. Maar hunne ftukken fcheenen zoo zeer
naar elkanderen te gelijken, dat wij die ras moede