foromige plaatfen , twee Engelfche mijlen va»
het ftrand uitftrekt. Het fchijnt te klein te zjjn om
yeele inwooneren te bevatten , en waarfchijnlijk
zullen de weinige, die wij gezien hebben, van
het een of ander nabuurig eiland gekoomen zijn,
om naar fchildpad te visfehen, alzoo wij veele van
die dieren omtrent het rif zagen, hetwelk gelegenheid
gaf dat dit eiland den naam van Schildpad
Eiland kreeg; het ligt op 190 48' Zuider Breedte,
en op 178° » Wester Lengte.
Naardien ik in het Z. Z. W. branding zag,
welker uitgeftrektheid ik voor den nacht wensch-
te te weeten , verliet ik Schildpad Eiland, en
fluurde naar dezelve. Ten twee uuren bevonden
wij dat zij veroorzaakt wierd door een koraalbank
van omtrent vier of vijf mijlen omtreks.
Door de koers, die wij genoomen hadden, wisten
wij dat het, dezelfde branding was , welke
wij den avond te vooren gezien hadden. Daar
is naauwlijks. iets van deeze bank, of dit rif boven
water bij de eb. (jif) Bij den rand van het
rif, daar het ondiepst is, zijn de toppen van enige
klippen zigtbaar, want in het midden is diep water.
In kort, deeze bank heeft flechts enige weinige
kleine eilandjens nodig om het juist gelijk te
maaken aan een van de half verdronken eilanden,
van welke reeds zoo dikwijls is melding gemaakt.
Het ligt omtrent vijf of zes Engelfche mijlen Z.
W. van het Schildpad Eiland, en het kanaal tusfchen
fchen hetzelve, en het rif van dat eiland is drie
Engelfche mijlen breed. Niet meer banken of
eilanden ziende , en denkende dat ’er misfchien
fchildpad op deeze bank zoude zijn, liet ik twee
floepen behoorlijk uitrusten en zond die derwaarts
; maar zij keerden terug zonder ’er eene
gezien te hebben.
Wij heisten nu de floepen binnen boord, en
maakten zeil naar het Westen , met eene frisle
koelte uit het Oosten, die tot den negenden aanhield,
wanneer wij enige uureri een koeltjen nit
het N. W. hadden, van regen - buien verzeld.
Dit wierd opgevolgd door eene geftadige frisfè
koelte uit het Z. O. , met welke wij N. W.
ftuurden, terwijl wij thans op 20° 20' Zuider
Breedte, en op 176° 8' Ooster Lengte waren.
Den vijftienden op den middag, op 150 9 Zuider
Breedte , en op ‘1710 16' Ooster Lengte
zijnde, fluurde ik Westwaarts. Den volgenden
dag was het weder mistig, en de wind woei met
zwaare rukwinden , van regen verzeld, dat in
deezen oceaan, binnen de keerkringen, gemeenlijk
een teken is van de nabijheid van een hoog
land. Dit wierd bewaarheid ten drie uuren in
den agtermiddag, wanneer ’er hoog land in het
Z. W. gezien wierd. Hierop haalden wij de
kleine zeilen in, reefden de top-zeilen, en, naar
hetzelve oploevende, konden wij het ten half zes
»uren zien, zig uitftrekkende van het Z. Z. W,
II 3 to?