Toen zij aan boord kwamen om te eeten , be*
richteden zij mij dat het volk zig op dezelfde on-
gefladige wijze was blijven gedraagen als in den
morgen; maar bijzonderlijk een hunner, op welken
de Heer edgcumbe genoodzaakt geweest
was te fchieten, en dien hij meende geraakt te
hebben met ganzen - hagel; toen gedroegen de
andere zig met meer befcheidenheid, en, zoo dra
ons volk te fcheep ging, vertrokken zij alle. Terwijl
wij aan den maaltijd zaten , kwam ’er een
oud man aan boord , keek hier en daar in het
fchip, en vertrok weder naar wal.
In den agtermiddag vertoonden zig Hechts enige
van degeene , die in de nabuurfchap woonden ,
met welke wij nu op eenen tamelijk goeden voet
waren’, aan de water-plaats, p a owa b g bragt
ons eene bijl, die door ons volk was agtergelaa-
ten, of op het ftrand, of in het bosch, en die
door de inboorlingen gevonden was. Men gaf
Ons naderhand nog enige dingen terug , die zij
geftoolèn hadden , of die wij uit najaatigheid verloeren
hadden. Zoo. zorgvuldig waren Zij nu om
ons in dit opzigt niet te beledigen. 93
.Den agtften, des morgens vroeg, zond ik de
groote floep, onder bedekking van eene bende
?ee-foldaaten, die in Cene andere floep waren,
om ballast inteneemen , die wij nodig hadden.
Dit werk was voor het ontbijt verrigt, en daarop
v?ierd zij afgezonden om hout en water met het-
Y0lk%
volk, dat tot dat werk gebruikt wierd, onder bedekking
van eene ferjeants-wagt, welke ik nu
meende flerk genoeg te zijn, alzoo de inboorlingen
thans vrij goede vrienden fcheenen. Men berichtte
mij dat zij ons volk aangezogt hadden om
met hun mede te gaan , mits zij zig naakt uitkleedden
, gelijk zij waren. Dat toont dat zij
geen voorneemen hadden hen te befteelen, welk
anders hun oogmerk mogt zijn (4 ).:
Den negenden zond ik de groote floep om meer
. ballast, en de wagt en hout- hakkers naar de ge-
woone plaats. Ik gong met de laatfte ze lf mede,
en vond eene goede menigte inboorlingen verzameld
, welker gedrag , fchoon zij gewapend
waren, beleefd en verpligtende was, zoo dat het
niet meer nodig was de grenzen tusfehen ons en
hen met eene ftreep afcetekenen ; zij bleeven
binnen dezelve zonder deeze voorzorg. Alzoo
de werktuigen van den Heer w a u s over het middag
- uur aan land moesten blijven, keerde de wagt
niet terug om te eeten, gelijk zij tevooren gedaan
had, maar bleef tot zij door eene andere wierd afge-
lost. Toen ik van land vertrok, haalde ik eenen
jongman, wiens naam w h a -a - goü was, over
om mij te verzeilen. Ik liet hem, voor wij gon-
gen eeten, het geheel fchip zien, maar ik kon
niet merken dat iets zijne aandacht eenen oogen-
blik bezig hield, o f de minfte verwondering bij
hem verwekte.. Hij had geene kennis aan geiten,
N 5 hon