Hij verzogt ’er enige rooden vederen voor , die
hem, met nog het een en ander, dan ook gezonden
wierden. De Heer f o r s t e r en zijn ge-
zelfchap vertrokken naar het gebergte met voor-
neemen om den geheelen nacht uit te blijven. Ik
Verliet deezen dag het fchip niet ( 2 ) .
Den negen en twintigften, des morgens vroeg,
kwamen o T o o , towha en verfcheiden andere
Grooten aan boord en bragten totgefchenken niet
alleen levensmiddelen, maar enige van de kostbaarse
merkwaerdigheden van het eiland. Ik
deed hun tegen ge fc hen ken , waarmede zij zeer
in hunnen fchik waren. Ik nam ook deeze gelegenheid
waar om de beleefdheden , die ik van
t owh a ontvangen had, te erkennen.
Den avond te vooren was een van de inboorlingen
, die een water-vat van de water-plaats
tragtte te fteelen, op de daad betrapt, aan boord
gezonden en in boeijen geflaagen, in welken toe-
ftand o t o o en de andere bevelhebbers hem zagen.
Toen wij otoo gezegd hadden welke zijne
misdaad was, verzogt hij dat wij hem in vrijheid
zouden Hellen. Dit weigerde ik , hem zeggende
dat, naardien ik mijn volk ftrafte, als het
zig in het minst tegens het zijn vergreep, het niet
meer dan billijk was dat deeze man ook zoude
geftraft worden, en dat, alzoo ik wist dat hij het
niet doen zoude, ik voorneemens was hem zelf te
laaten ftraffen. Ik liet den kaerel dan aan land bij
de
de tenten brengen, en zelf met o t ó o , towha
en andere derwaarts gevolgd zijnde * liet ik de
wagt buiten, en onder de wapenen koomen * en den
man aan eene paal bindem oto o* zijne zuster
en enige andere fmeekten fterk voor hem; t ow-
ha fprak geen woord* maar was zeer oplettend
op alles wat ’er gebeurde. Ik klaagde otoö
over het gedrag van deezen man en van zijn volk
over het algemeen* hem zeggende dat noch ik*
noch iemand van mijn volk iets van hun nam * zonder
’er eerst voor te betaalen * terwijl ik optelde
wat wij voor deeze en die dingen gewoon waren
in ruiling te geeven * en zeggende dat het liegt
van hun was van ons, hunne vrienden* te ftee-
len. Ik zeide hem daarenboven dat het ftraffen
van deezen man een middel zou zijn om het leven
van andere van zijn volk te fpaaren * door hen af-
tefchrikken van het pleegen van misdaaden van
dien aart* in welke voorzeeker* den eenen of an*
deren tijd, enige zouden dood gefchoten worden:
deeze en andere bewijzen* welke ik gelood
dat hij vrij wel verftond* fcheenen hem te over*
tuigen, en hij verzegt alleenlijk dat de man niet
matteerou of ter dood gebragt zoude wofdeh*
Toen beval ik dat men het volk* dat zeer talrijk
was, op eenen vöeglijken afftand zoude houden*
en liet den kaerel * voor het oog van alle * twee dozijnen
Hagen met eene bullepees toededen * die hij
met groote ftandvastigheid ondefgóög * Waarop
VI, DeëLs O hij