18° 5 0 'Breedte, en 1680 5a' Lengte zijnde, in
het Z. Z. W. land meenden te zien, en ’er dan
ook naar toe loefden, 'Maar twee uuren daarna
ontdekten wij onze dwaaling, en hervatteden onze
koers W. ten Z . , Kort daarop zagen wij van
top land in dezelfde ftrekking en , toen wij nader
kwamen , bevonden wij dat het een eiland
was, dat ten vijf uuren vijf mijlen in het westen
van ons af was. Hier bragten wij den nacht door
met laveeren onder onze top-zeilen, en den volgenden
morgen , met het aanbreeken van den
dag , zeilden wij ruimfchoots , naar de noordpunt
ftuurende, en langs de west-kust houdende,
op een afftand van eene Engelfche mijl tot omtrent
den middag. Toen enig volk aan wal ziende
, en befpeurende dat ’er gemaklijk te landen
was, legden wij bij, en zetteden twee floepen
uit, met welke ik naar land voer, door enige
van de officieren en heeren verzeld. Toen wij
digt bij den wal kwamen, begaven zig enige van
de inwooneren, die op de rotfen flonden, in de
bosfchen, om ons, zoo wij onderftelden, te ge-
moet te koomen, welke gisfing wij daarna bewaarheid
vonden. Wij landden met gemak in
eene kleine kreek, en vatteden post op eene hoo-
gè rots, om niet verrascht te kunnen worden. Hier
lieten wij onze vlag waaien, en de Heer f o ras
t e r en zijn gezelfchap begonnen planten te
zoeken. De kust was zoo overgroeid met
hout,
hout, ftroiken en planten , en zoo met fteenen
bedekt , dat wij geen tien roeden rondom ons
zien konden. Ik nam twee mannen, en gong met
hun in eene foort van hollen weg, die een weg
in de bosfchen opende. Wij waren ’er niet ver- *
re ingegaan of wij hoorden de inboorlingen aankoomen,
waarop ik den Heer f o r s t e r toeriep
dat hij naar ons volk zoude wijken, gelijk ik ook
deed. Wij waren daar naauwlijks gekoomen, of
de eilanders vertoonden zig aan den ingang van
eenen hollen weg, geen fteen-worp van ons af.
Wij begonnen te fpreeken en hun alle de vriend-
lijke tekenen te maaken, die wij bedenken konden
, die zij met bedreigingen beantwoordden,
en een van twee mannen, die de andere vooruit
waren , wierp eenen fteen, die den Heer s p a r -
MANaan den arm raakte.'(”4 ) Hierop wierden
*er twee fnaphaan - fchooten gedaan , zonder dat
’er bevel'toe gegeeven was, die hen alle onder
bedekking van de bosfchen deeden wijken, en
wij zagen hen niet meer.
Na dat wij een weinig tijds gewagt hadden,
en overtuigd waren dat hier niets te doen viel,
naardien het land zoo zeer met ftruiken overgroeid
was, dat wij het naauwlijks mogelijk vonden zoo
verre te koomen, dat wij met hun in onderhande-
ling konden koomen, gongen wij weder in de floep
en voeren het ftrand langs, in hoop van op eene andere
plaats beter te zullen flaagen* Na dat wij de
II 3 kust