
eene middelmatige hoogte, deels uit wijde dalen, en
fcheen overal aangenaam vrugtbaar, en wel bewoond
te zijn.
Bladz. 251 (2 ) . Wij hebben het dan den naam
van Heiligen-Geest -Land (Tier ra del Efpiritu Santo)
gelaaten, welken quiros het gegeeven heeft. Wij
booden hun penningen, fpijkers, Tahitifche ftoffen
en roode baai aan, van welke zij dé fpijkers met de
grootfte gretigheid aannamen, quiros heeft mis-
fchien ijzer - gereedfchap Op het eiland gelaaten, dat
door zijne duurzaamheid bij den inwooneren gefchat
zal geworden zijn. Aan het touw, met hetwelk wij
hun onze gefchenken aflieten, zonden zij ons enige
takken van den peperboom op; buiten dit zinnebeeld
van vriendfchap hadden zij ons niets te geeven.
Bladz. 253 (3 ). Hetgeen quiros van de fraaiheid
en vrugtbaarhei'd van dit land zegt is zeer gegrond;
het fcheen mij, indedaad, toe een der fchoon-
fle, die ik gezien hebbe. In het planten-rijk zouden
voor den natuur-onderzoeker.onbetwistbaar veele
fchoone ontdekkingen te doen zijn geweest, want het
eiland was, buiten Nieuu>-Zeeland, het grootfte land,
dat wij hadden aangetroffen. Doch de-nafpooring der
natuur wierd op de reis Hechts als een bijkoomend
voorwerp befchouwd, niet anders dan of het doel der
onderneeming enkel daar op uit liepe om in het zuidlijk
halfrond eene nieuwe koers te zeilen! Het was
een geluk dat ten minften nu en dan de behoeften van
het volk met het voordeel der weetenfchappen eener-
lei voorwerp hadden; anders zouden de laatfte ’erveel-
ligt zonder voordeel af gekoomen zijn.
Bladz.
Bïadz. 264 (4 ). Deeze groep eilanden, welke wij
nu in zesenveertig dagen Hechts ter loops onderzogt
hadden, fchijnt de oplettendheid van toekomftige
zee - vaarers waerdig te zijn, bijzonderlijk als ’er weder
eene reis ondernoomen wordt met het prijswaer-
dig oogmerk van de weetenfchappen te bevorderen.
Ik behoef niet voortegeeven, gelijk q u i r o s , dat
hier groote fchatten aan zilver en paerlen te vinden
zijn. Dit moest hij doen, om een eigenbaatig hof
tot zijn groot, verftandig oogmerk aantefpooren;
maar thans zijn, God’ dank, zulke aaniokzels zoo
nodig niet méér. Reeds hebben de machtigde der
Vorften van Europa meer dan eene reis naar afgelegen
waerelddeelen aangelegd, enkel om den aanwas
van nuttige kundigheden en het algemeen nut van het
xnenschlijk geHacht te bevorderen; zij fchijnen eindelijk
gewaar geworden te zijn dat voor het geld,
dat anders voor het bezoldigen van poetfenmaakers
en laage vleiers vereisebt wierd', de fehkterendfte
vorderingen, ja geheele omwentelingen in de weetenfchappen
te bewerkftelligen zijn, en dat de geleerdheid,
van ouds her, Hechts geringe onderfteu-
ning nodig gehad heeft om alle hindernisfen te boven
te koomen, welke onkunde, nijd en bijgeloo-
vigheid haar in den weg legden. De natuurlijke voort-,
brengzels van de Nieuwe tlebriden zijn, zonder van
ingebeelde rijkdommen te fpreeken, mijns bedunkens,
alleen waerdig op nieuw, en wel naauwkeuri-
ger dan deeze reis' onderzogt te worden. Derzelver
brandende bergen , derzelver gewasfen en bewooners
moeten eenen ferber ( * ) , eenen sqeander
en
( y ^ Heer ferber is de eerfte geweest, die eene
mineralogifche befchrijving van den Vefuvius gegeeven
VI, Ö eer, Dd beeft,