
 
		overal daar wij  kwamen,  vertoonden, was ik  overtuigd  
 dat  deeze  berekening  niet  veel  te  groot,  
 zoo  al  te  flerk,  was.  Daar kan  geen  grooter  bewijs  
 zijn  van  de  rijkheid  en  vrugtbaarheid  van  
 Oiahiti  (dat  geene  veertig mijlen  in  omtrek  groot  
 is )  dan  dat  het  zulk  een  groot  getal  inwooneren  
 kan  onderhouden  ( 6 ) . 
 Dit  eiland maakte  voorheen  maar  een  rijk  uit;  
 hoe  lang  het  in  twee  verdeeld  zij  geweest,  kan  
 ik  niet  zeggen  ;  maar  ik  geloof  niet  lang.  De  
 Koningen  van  Tiarabou  zijn  een  tak  van  het  gedacht  
 van  die  van  Opoureonu;  thans  zijn  de  twee  
 Koningen  nabedaanden,  en  ik  geloof  dat  de  eerde  
 enigzints  van  den  laatden  afhanglijk  is.  otoo  
 voert  den  tijtel  van  Earee  de hie  of van  hergant*  
 fche  eiland,  en  men  heeft  ons  gezegd  dat  w a k 
 e  a t  o ü a ,  de  Koning  van  Tiarabou,  zig  voor  
 hem  moest  ontdekken,  zoo  wel  als  de  gemeende  
 van  zijne  onderdaanen.  Deeze  hulde  is  men  aan  
 otoo  verfchuldigd  al»  Earee  de  hie  van  het  
 eiland,  aan  t a r e v a t o u ,  zijnen  broeder,  en  
 zijne  tweede  zuster,  aan  den  eenen  als  erfgenaam  
 en  aan  den  anderen  als  waarfchijnlijken  erfgenaam; 
   zijne  oudde  zuster,  die  getrouwd  is,  heeft  
 geen  recht  op  deeze  hulde, 
 De  Eowas  en  IVhanms  hebben  wij  zig  fom-  
 tijds  zien  dekken  voor  den  Koning,  doch  of  het  
 Uit beleefdheid  dan  uit  hoofde  van  hun  ampt wa-  
 fë  konden  wij  nooit  te  weeten  koomen.  Deeze 
 man* 
 mannen  ,  welke  de.  voornaamde  bij  den  perfoon  
 des Konings  zijn,  en  zijne hofhouding  uitmaaken,  
 zijn  gemeenlijk,  zooniet  altijd,  zijne  nabedaan-  
 den.  TEE,   van welken  ik  zoo  dikwerf gefproo-  
 ken  heb,  was  een  van  hun.  Men  heeft  ons  gezegd  
 dat  de  Eowas  ,  die  de  eerde  in  rang  zijn,  
 hem  op  hunne  beurt  opwagten  ,  een  zeker  getal  
 eiken  dag  ,  dat  ons  dezelve  kamerheeren  deed  
 noemen;  doch  of dit wezenlijk  zoo  ware,  kan  ik  
 niet  zeggen.  Wij  vonden  t e e   zelden  afwezig;  
 ook  was  zijne  tegenswoordigheid  noodzaaklijk;  
 vermits  hij  best  in  daat  was  de  zaaken  tusfehen  
 ons  en  hen  te  behandelen  ,  waartoe  men  hem  
 altoos  gebruikte,  en  hij  voerde  het,  zoo wij  reden  
 hebben  om  te  gelooven,  tot  genoegen  van  
 beiden  partijen  uit. 
 Het  is  jammer  dat  wij  deeze  regeering  Hechts  
 oppervlakkig  kennen;  want  van  derzelver  ondei>  
 verdeelingen,  klasfen  of  orden  van  derzelver  zaa-  
 mendellende  deden,  hoe zij  ingericht,of op  welke  
 wijze  zij  met  malkanderen  verbonden  zijn  ,  
 zoo  dat  zij  een'daatkundig lighaam  vormen,  wee^  
 ten  wij  maar weinig.  Wij  zijn  egter  zeeker  dat  
 het eene  foort  van  leenroerige  regeeringform  is,  
 en  ,  zoo  wij  mogen  oordeelen  uit  hetgeen  wij  
 gezien  hebben,  heeft  zij  genoegzaame  vastigheid  
 en  is  geenzints  degt  te  zaamengedeld. 
 De  Eowas  en  Whannos  eeten  altijd  met  den  
 Koning;  ik  weet  ook  niet  of  iemand  behalven 
 E  4  de