zorg dan dat zij een paai' matten over de wortelen legden.
De gewoonte vermag alles ! De kleine fmalle
ftoeltjens of voetbankjens van het hout, welke de Ta»
hitiers des nachts onder hunne hoofden leggen, zijn
hier ook bekend, en worden hier ook tot hoofd-kus-
fens gebruikt. Daar ftonden ook nog afdakken, die
enkel op paaien rusteden , gelijk wij ook op Tongata«
boo gezien hadden. Onder deeze fcheenen zij zigbij
dag te onthouden; de grond was in dezelve, gelijk
in de gefloten hutten, geheel met matten belegd.
Op onzen weg gongen wij eene menigte dier woonin-
gen voorbij, maar vonden ’er zelden menfchen in,
Wijl de meeste zig naar de marktplaats begeeven hadden.
Die, welke wij vonden , waren doorgaans zeer
beleefd; zij maakten eene buiging met het hoofd en
zeiden daarbij Lelei JVoa, dat is , goede vriend, of iets
diergelijks. Zij beweezen ons ook, naar de omftan-
digheden het medebragten, wezenlijke dienften; zij
dienden ons als gidfen , klauterden op de hoogde
hoornen, om ons bloemen te brengen, en haalden de
fvogelen, die wij gefchooten hadden, uit het water.
Dikwijls weezen zij ons de fchoonfte planten en leerden
ons de naamen derzelve. Als wij hun een kruid
toonden,-van welk wij meer wenschten te hebben,
lieten zij zig niet verdrieten het uit de verfte ftreeken
te gaan haaien, vergasteden ons op kokos - nooten en
pompelmoezen, droegen ons. hetgeen wij verzamelden
na, hoe zwaar het ook wezen mogt, en achteden zig
zeer rijklijk beloond, als wij hun eindelijk een’ fpij*
ker, eene glas-koraal of een ftukjen doek fchonken.
Inrthet kort, zij betoonden zig bij alle gelegenheden
jegens ons dienstvaerdig.
Op deeze wandeling kwamen wij, onder andere,
cok aan een groot zout meir, dat niet verre van het
noordiïoofdlijk
eind van het eiland en op eene plaats flechts
Weinige fchreden van de zee verwijderd lag. • Het was
omtrent eene mijl breed, daarentegens wel drie mijlen
lang, en had rondom zeer aangènaame oevers; doch
dat deeze kom nog fchilderachtiger maakte, was
dat in het midden van dezelve drie met bosch bedekte
eiiandjens lagen. Wij befchouwden dit heerlijk
kndfehap van /eene hoogte, en vermaakten ons met
dat fchoon gezigt, dat de gladde water» Ipiegel gedeeltelijk
verdubbelde.
Geen Van alle de eilanden, die wij bezogt hadden,
had ons, in eenen zoo kleinen omvang, zoo veele
fraaie gezigtett, noch zoo veele fchoone en Welriekende
bloemen getoond. Het meir was vol wilde
eenden en aaü deszelfs boschrijken oever hield
zig eene menigte duiven, papegaaien, rallen en klein
gevogelte op , van welke de inboorlingen ons zeer
Veele te koop bragten.
Bladz. Ï28 (4)* Onder het middagmaal bemerkten
wij dat een van ons aan land terug gebleven en
van alle zijden van Indiaanen omringd was; hij gaf
door tekenen te kennen dat men eene floep zoude zenden,
om hem aftehaalen. Doch niemand nam het ter
harte, tot eindelijk na den maaltijd enige ifiatroozen
naar land voeren om iets te koopeh, die hem zagen
en in de floep namen. Geduurende den tijd, dat
■ men hem zonder den minften bijftand aan land gelaa-
ten had, Was hij met gevaar van zijn leven gewaar
geworden dat ’er, onder dit anders goedhartig en
dienstvaerdig volk , zoo wel als onder de befchaafder
hatieën, enkele booswigten en verftoorers dér openbaare
rust gevonden wierden. Een Indiaanhadhem, vooreen
paar glas-koraalen, van de landing-plaats af het
Z 2, ei