
verre zullen werpen. Zij werpen altijd met alle
hunne magt, hoedanig de afftand zij. Werp-
fchichten, boogen en pijlen zijn voor hun, dat
fnaphaanen voor ons zijn. De pijlen zijn van riet
gemaakt met hard hout gepunt; fomrnige zijn van
weêrhaaken voorzien, andere niet, en die, welke
beftemd zijn om vogelen te fchieten, hebben
twee, drie, en fomtijds vierpunten. De ftee-
nen, die zij gebruiken , zijn gemeenlijk takken
van koraal - klippen van agt tot veertien duimen
lang, en van een’ duim totanderhalven duim mid*
dellijn. Ik weet niet of zij dezelve werpen; bijna
ieder van hun draagt eene knods, en, behalven
die, of werp - fchichten, of boog en pijlen, maar
nooit beiden ; die , welke fteenen bij zig hadden,
hielden dezelve gemeenlijk in hunne gordels
( 7 ) .
Ik kan deeze befchrijving van hunne wapenen
niet befluiten zonder ’er eene plaats uit het dagverhaal
van den Heer w a l e s woordlijk bij te
voegen. Naardien de Heer w a l e s aanhoudend
onder hen aan land was, had hij beter gelegenheid
om te zien wat zij doen konden dan iemand
van ons. De plaats luidt dus: ,, Ik moet be-
;, kennen dat ik dikwerf gedagt heb dat de hel-
„ den-daaden , welke Homerus zijne helden
„ met hunne fpeeren laat verrigten, een weinig
„ te veel van het Wonderbaare hebben om in een
„ heldendicht geplaatst te worden, wanneer het,
„ na