Des anderen daags ’s morgens kwamen ’er veele
rondom ons, fommigein kanos, en andere zwemmende.
Weldra haalde ik eenen van hun over
om aan boord te koomen, en hij deed dit niet
zoo haast, of hij wierd gevolgd van meer dan mij
lief was, zoo dat niet alleen ons dek, maar zelfs
het wand aanftonds vol was. Ik bragt vier hunner
in de kajuit, daar ik hun verfcheiden dingen
g a f , die zij dengeenen, die in de kanos waren,
vertoonden, en zij fcheenen zeer in hun fchik
over de w ijze , waarop zij ontvangen wierden.
Terwijl ik aldus bezig was vriendfchap te maaken
met die, welke in de kajuit waren, gebeurde ’er
een toe v a l, dat alles in verwarring bragt, maar
dat, geloof ik , in het eind nog gelukkig voor
ons wierd. Een kaerel in eene kano, welken men
geweigerd had in eene van onze floepen, die aan
het fehip lagen, toetelaaten, fpande zijn’ boog
om eene vergiftigde pijl op den boot-wagter af-
tefchieten. Enige van zijn volk beletteden hem
zulks op dit tijdflip, hetgeen tijd gaf om het mij
te berichten. Ik liep terftond op het dek, en zag
eenen anderen met hem worftelen, eenen van die,
namelijk, welke in de kajuit geweest waren, en
die tot dat einde uit het venfter gefprongen was.
D e ander fcheen ftijfhoofdig, ontworftelde hem, en
legde wederom met zijn boog op den floep-wagter
aan, maar, toen ik hem toeriep, legde hij op
mij aan. £§nen fnaphaan in mijne hand houdende,
met hagel gelaaden, fchoot ik hem dezelve
in het lijf. Dit deed hem eenen oogenblik aarïè-
felen , maar belettede hem niet met zijn’ boog
nog in de houding te blijven als of hij fchieten
wilde. Een tweede diergelijke fchoot deed hem
den boog uit de handen vallen , en de andere,
die in de kano waren, met allen fpoed wegroeijen.
Op deezen tijd begonnen fommige aan de andere
zijde met pijlen te fchieten. Een fnaphaan, in de
lucht afgefchoten, deed geene de minfte uitwerking,
maar een fchoot van een vier ponder over
hunne hoofden deed hen in de uiterfte verwarring
vlugten. Verfcheiden verlieten hunne kanos en
zwommen naar land; die, welke in de kajuit waren,
fprongen de venfters uit, en die, welke op
het dek, en hier en daar in het wand waren, fpron-
gen alle over boord. Wij bemoeiden ons niet
verder met hun , maar lieten hen koomen en hunne
kanos weghaaien , en fommige waagden het
zelfs weder aan het fehip te koomen. Zoo dra
het ftuk gefchut afgefchoten was, hoorden wij
aan land den trommel roeren, dat waarfchijnlijk het
fein was voor het land om in de wapenen te koo-
man, Wij maakten nu alles gereed om te landen,
om enig hout te hakken, dat wij nodig
hadden, en te tragten enige ververfchingen te be-
koomen, alzoo wij niets van dien aart in de kanos
gezien hadden C 7 ) .
Omtrent negen uuren Haken wij van boord met
twee