
 
		zij  aardige  arm-banden  van  aaneengeregen zwarte en  
 witte  fchulpen,  die  zoo  vast flooten,  dat  zij  reeds  in  
 hunne  kindsheid  moeten  aangelegd  zijn  geworden,  
 want  nu  zou men  die  ónmogelijk  over  den  elleboog  
 kunnen afflroopen.  Hunne huid  was zagtenglad, van  
 eene  roestkleur of zwartbruine kleur, die in  het aange-  
 zigt  door  het  befmeeren  met  zwart nog donkerer gemaakt  
 wierd.  Hun  hair  was  wollig  en  gekroest,  
 maar  niet  fijn  op  het  gevoel;  de  baard  flerk,  en gekruld  
 T maar niet wollig.  Zij waren niet beprikt.  De  
 Heer  h o d g e s   heeft  het  eigenaartige  van hunne tronie  
 zeer  wel  getroffen;  het  is  jammer dat een gebrek  
 in de  tekening  het nodig gemaakt heeft een  kleed over  
 den  fchouder  te  werpen,  daar  dit  volk  in  het  geheel  
 van  geene  kledij  weet.  Zij  lieten  zig  ligt overreeden  
 ftil te  zitten,  toen  de Heer  h o d g e s   hen gong aftekenen, 
   en  fcheenen ook  te  begrijpen wat de  tekening  
 Verbeelden zoude. 
 Bladz.  iöi  (8).  De  naam,  dien  deeze  eilanders  
 aan  de  vrugt  gaven,  was  dezelfde,  waarmede  zij  
 door  q ui  r o s   benoemd  wordt,  een  nieuw  bewijs  
 dat zijne befchrijvingen Van de landen,  die  hij ontdekt  
 heeft,  naauwkeurig  zijn.  Wij  hadden  pompelmoezen  
 op  de  Vrienden-Eilanden  gevonden,  maar nooit  
 hadden  wij  eenen  oranje-appel  op  de  eilanden  in  de  
 Zuid-zee  gezien.  Men  kan  dan  gelooven  hetgeen  
 QuiRos  zegt van  de natuurlijke voortbrengzelen van  
 MallicoJo. 
 Bladz.  165  (9).  De  boogen van deeze  eilanders,  
 die  wij  op  het  ftrand  vonden,  waren  van  donkerbruin  
 hout,  fraaier  dan magahonie hout;  zij bewaarden, 
  hunne  pijlen  in  een  ronden  pijlkoker van bladeren 
 fèn  gemaakt;  zij  waren  van  riet  en  omtrent  twee  
 I  voeten  lang;  de  gemeende  hadden  eene  punt  van  
 I  eenen  voet  of  vijftien  duimeii  lengte  van  gepolijst  
 hout,  zóo zwart als ebbenhoüt,  maat Zeer broos;  de  
 |B  ändere  wären  bezet  mét  een  ftük  been  vaü  twee  of  
 I  I  drie  duimen  lèhgté,  dat met eene  zwarte hafstächtige  
 I  ftof befmeerd was. 
 Behalven  boogen  en  pijlen  haddén  Zij  eehe  knods  
 I  van  cafuarinä  hout,  aan hunnen regter fchoüder han-  I gendë  aan  een  dik  touw  vari  gras;  deeze knods,  dié  
 I  Zeer  wel  gepolijst  was,  Was  niet  langer dan twee er*  
 I  eenen  hal ven  voet  eil fcheen  beftemd  tot gevegteh van  
 1  irian  tegens  man,  als  de  pijlkoker  ledig  Zoude  zijn. 
 I  Aan  den  flinker-vüïst-droegen  zij  eën houten  plank  
 I  jen,  net met  ftroó  bekleed  tegens  het  terug  fpringeii  
 S   van  den  boog.  Zij  Weigerden  ons  dit  piankjen  té  
 I  verkoopen,  gelijk  ook  hunne  arfn - ringen  en  neus-  
 ■   fierzels. 
 Wij  traden  uit  de  linie,  welke  de  zee-foldaateh  
 I   rondom  ons vormden,  en wandelden onder de inboor-  
 I  lingert,  dié  ihet  bhs' Onder eenen bobm  gongen neder-«  
 I  zitten, om ons hunne  täal tè leeren.  Zij verwonderden  
 I   zig dat wij de woorden zoo ras onthielden,  en fcheenen  
 I  eene  wijl  na  te  denken  hoe  het weZen  könde dat men  
 I  de  klahk  der  Woorden  dooi*  potlood  op  papier  uit-  
 I  drukken  kon de.  Zoo  ijverig zij waren  om  ons hunne  
 !  taal  te  leeren,  Zoo  nieuwsgierig  waren  zij  üök  om  
 I  iets  värt  de  OnZe  te  kennen,  ert  zeiden  alles wat  wij  
 I  hun  daarvan  Voorzegden met eene bewondefensWaei-  
 flige  vaerdigheïd  zeer naauwkeurig na.  Om  de buigzaamheid  
 van  hunne  fpraak - deelen  nog meer op derf  
 toets  te  zetten,  beproefden  wij  hen  de zwaarfte  lootten  
 uit  alle  dé  ons  bekende  Europifche  taaien  ,  bij  
 voorbeeld , het zaamengeflelde Rusfifche fchetsch opte- 
 Vr.   D e e l .  Aa   gee