
 
		58  [Mey  1774]  R E I  Z E   R O N D O M 
 Jaadjen  en  beftuurd  door  eenen  man  ,  die  met  
 eene roede  in  zijne  hand  in  het  voorfte  gedeelte  
 van  het middenfte  vaartuig ftond.  Deeze man  gaf  
 met  zijne  ftem  en  zijne  gebaerden  de  roeijers  te  
 kennen  wanneer zij  alle moesten  roeijen,  of wan*  
 neer die  van  de  eene  of  de  andere  zijde  moesten  
 ophouden,  want  de  roeifpaanen,  waarmede  men  
 Huurde,  waren  alleen  niet  genoeg  om  dezelve  te  
 rigten.  Alle.  deeze  beweegingen  volgden  zij met  
 eenevaerdigheid,  die  duidlijk  toonde dat zij  in hun  
 werk  bedreven  waren.  Na  de Heer h o d g e s   eene  
 tekening  van  dezelve  gemaakt  had,  zoo  als  zij  
 langs  het  ftrand  gefchikt  lagen  ,  landden  wij  en  
 bezigtigden  dezelve  naauwkeuriger  door  aan  
 boord  van  verfcheidene  te  gaan.  Deeze  vloot  
 beftond  uit  veertig  zeilen,  op  dezelfde  wijze  uitgerust  
 als  die, welke  wij  te  vooren  gezien  hadden, 
   behoorde  tot  het  klein  diftriét  van  Tettaha  
 en was  te  Oparree  gekooinen,  om  voor  den  Ko-  
 ning de  fchouwing  te ondergaan,  gelijk  de  voori-  
 ge  vloot  gedaan  had.  .  Bij  deeze vloot  behoorden  
 enige  kleine  dubbele  .kanoos  , r  die  zij:  ntdruis  
 noemden,  hébbende  op  het  voorfte  gedeelte  eene  
 foort  van  dubbele  bedftede  ,  met  groene  bladeren  
 bedekt  elke  even  groot  genoeg  om  eenen  
 man  te  bevatten.  Deeze  dienden  hun  ,  zoo  zij  
 ons  zegderi  ,  om  hunne  dooden  te  bergen  ;  ik  
 denk  dat  zij  hunne  opperhoofden  alleen  bedoelden, 
   anders  moeten  hunne  gefneuvelde  weinige 
 zijn.