
 
		Deezen  man  overlaadde  ik  met  gefchenken,  terwijl  
 ik  andere  ook  befchonk  ,  en  door  tekenen  
 paar  zoet  water  vroeg  ,  in  hoop  van  te  zu,ller|  
 zien waar  zij  het  haalden.  Het  opperhoofd  zond  
 pnmiddelijk  eenen  man  af,  om  water  te  haaien,  
 die  naar  een  huis  liep,  en  terflond  terug  keerde  
 met  een weinig  in  een  bamboes,  zoo  dat  ik  weinig  
 daaruit  vernam.  Vervolgens  vroeg  ik  op  dezelfde  
 wijze  om  wat  eeten,  en j zij  bragten  mij  
 even  gewillig,  een yam  en  enige  kokosnooten.  In  
 kort,  ik  was  bekoord  over  hun  gedrag,  en  het  
 eenigfte,  dat  enigen  agterdogt konde  geeven,  was  
 dat  de  meeste  van  hun  met  knodfen  ,  fpeeren,  
 fchichtep,  boogenen  pijlen gewapend waren.  Om  
 deeze  reden  hield  ik  het  oog  ook  aanhoudend  
 pp  het  opperhoofd  ,  en  Jettede  op  zijne  opgep  
 zoo  wel  als  op  zijne  gebaerden.  Hij  deed  mij  
 verfcheiden  maaien  tekenen  dat  ik  de  floep  op  
 flrand zoude  haaien,  en  floop eindelijk  onder den  
 hoop,  daar  ik  hem  regens  verfcheiden  menfchep  
 zagfpreeken,  waarna  hij  terug  keerde,  zijne  tekenen  
 herhaalende  om  de  floep  optetrekken,  en  
 flerk  aarfelende  voor  hij  enige  groote  fpijkers,  
 die  ik  hem  toen aanbood,  wilde  ontvangen.  Dit  
 deed mij  vermoeden  dat  ’er  iets  op  til  ware,  en  
 ik  flapte onmiddelijk  in  de  floep,  hun  door  tekenen  
 te  verftaan  geevende  dat  ik  weldra  terug  
 zoude koomen;  maar  zij  wilden  niet  dat  wij  zoo  
 jiaast zouden  fcheiden,  en  begonnen  nu  met  gebeld 
 weid  te  beproeven  hetgeen  zij  door zagter  middelen  
 niet  hadden  kunnen  verkrijgen.  Ongelukkiglijk  
 was  de  plank  voor  mij  uitgelegd  ara  in  de  
 floep  te  koomen  ;  ik  zeg  ongelukkiglijk,  want  
 zoo  zij  niet  uitgelegd,  en  het  volk  een  weinig  
 vlugger  geweest  ware  in  het  afftooten  van  de  
 floep  ,  zouden  de  inboorlingen  geen’  tijd  gehad  
 hebben  om  hun  voorneemen  ter  uitvoer  te brengen, 
   en  het  volgend  onaangenaam  voorval  zou  
 niet  gebeurd  zijn.  Terwijl  wij  de  floep  affloote-  
 den,  vatteden  zij  de  plank,  en  maakten  dje  van  
 den  Heven  los.  Doch  alzoo  zij  die  niet  wegnamen  
 ,  dagt  ik  dat  het  bij  toe val  gelchied  was,  
 en beval  dat men  de  floep  weder  aan  land  zoud#  
 haaien  om  haar  inteneemen.  Toen  haakten  zij  die  
 zelve  over  den  fteven  van  de  floep,  en  tragteden  
 haar op  den  wal  te  haaien ;  andere  rukten  onder-  
 tusfehen  het  volk  de  riemen  uit  de  handen.  Ik  
 legde  met  mijn  geweer  op  hen  aan,  waarop  zij  
 enigzints afhielden,  maar  eenen  oogenblik  daarna  
 kwamen  zij  terug,  naar  allen  fchijn  voorneemens  
 zijnde  de  floep  op  land  te  trekken.  Aan  het hoofd  
 van  deeze  bende  bevond  zig  het  opperhoofd;  de  
 andere,  die  niet'  bij  de  floep  konden  koomen,  
 flonden  aster  aan  met  fchichten,  fteenen  en  beogen  
 en  pijlen  in  de  handen,  gereed  om  hen te  on-  
 derfteunen.  Tekenen  en  bedreigingen  niets  helpende, 
   moesten  wij  alleen  op  onze  eigen  veiligheid  
 bgdagt zijn;  ik kon  egter niet  befluiten  op d§  
 'M  4  «e*