
 
		naar  bet  zout  rneir,  dat  noordwaarts  niet  verre  van  
 de  haven  ligt*  Het  is  Hechts  döör  een  final  rif van  
 klippen van  de  zee  gefcheiden,  dat  overal mét kokospalmen  
 bewasfen  is ,  fchoon het maar zeer Weinig  boven  
 de oppervlakte  der zee  lïitfteekt  en naaiiwlijks geheel  
 met Zand bedekt is;  Onmiddelijk van deezen  daiff  
 van  klippen  wordt  de  grond,  rondom  het  gantfche  
 rneir,  moerasfigen  loopt  dieper,  naar den  oever,  die  
 enkel  uit flijk beftaat,  dat j,  naar zijn  uiterlijk  aartzien  
 zoo  wel  als  naar zijne  lelijke  reuk  te  oordeelen;  eene’  
 foort van  zwavel-lever moet  bevatten.  In de buiten-  
 fte moerasfen groeijen  allerhanden Oost - Indifche planten  
 ,  en  op het  rneir  waren  geheele  Vlugten  van  wilde  
 Eenden^  welke  wij  egter  niet  nabij  konden  koo«*  
 Inen,  uit vrees van in het moeras  te  zullen verzinken.'  
 Deeze  onaangenaamheden  uitgezonderd,  is  de  land-  
 ftfeek  hier omtrent  indedaad  regt  fchilderachtig  fraai,'  
 égter  weinig  bewoond,  veelligt  omdat  de  inboorlingen  
 de  uitwaasfemingen  van  den fiijkerigen oever voor  
 ongezond  houden.  Op  onze  terugkomst  wiérd  onze  
 bediende , die eenen zak met planten en eenen met frtui-  
 fterijen  droeg,  weinige  fchredén agter  ons ,   door  enige  
 Indiaanen  aangevallen  en  op  den  grond  geftneten.  
 Men zou herfi ongetwijfeld  van  alles beroofd  hebben,  
 zoo  wij  het  niet  bij  tijds  waren  gewaar  geworden ;  
 waarop de dieven  zig wegpakten;  Deeze  was de  tweeJ  
 de  reis dat ons  volk  op dit eiland aangetast  was;  over  
 het  algemeen  fcheenen  de  inwooners  alhier onder  de  
 flaaperige  regeering  van  den  ouden  o r e  e   baldaadi-  
 ger  te  zijn  dan  hunne  nabunfen  de Otahitiers  en andere  
 natieën uit de Sociëteit-Eilanden* 
 Dit opperhoofd  kwam  ons  deeze reis nog Veel  vad-  
 ziger voor  dan bij  ons  eerde bezoek.  Zijne  verftands-  
 en ziele- kragten  feheenen morklijk  verminderd.  Zijne' 
 fe o ogen waren rood  en  ontftooken,  en zijn geheel lig-  
 haam mager, en fchubachtig;  de oorzaak  bleef ons niet  
 lang  verborgen;  wij  bemerkten,  namelijk,  dat  hij  
 thans  zeer oVergegeeven Was  aan  het drinken van Herken  
 peper - drank»  o e d i d e e   had de  eer enige nachten  
 agter  elkanderen  met  hém  te  drinken,  waardoor  
 hij  gemeenlijk  des  morgens  met  hoofdpijn  wakker  
 Wierd» 
 Bladz.  8b  C 3).  Den  volgenden _  rnoi'gen  deedeii  
 Wij weder eene wandeling naar het binnenlandsch meir  
 en  bragteii  eene  menigte  kofaalen,  fchulpen  en  zee*  
 egelen mede,  die de inboorlingen voor ons aan de kust  
 verzameld  hadden.  Wij  kreegen  van  onderfcheiden  
 bevelhebberen  varkens en borst - fchilden tot  gefchenk  
 Voor  hunne  vrienden»  De  rooden  vederen  namen zi|  
 hier  aan  als  zeldzaamheden,  zonder  ’er  veel prijs  aan  
 te hechten,  dat  eert  nieuw  bewijs  is van  den rijkdom  
 en de weelde  der Otahitiers,  die  ’er zoo veel werk vaji  
 maakten;  dit  verfchil  kootnt  door  de  groote  vrugt*  
 baarheid van  Otahiti,  in Vergelijking van Huaheine. 
 De Europifche  klederen  van  het  Tahitisch meisjen ,  
 dat wij medegebragt hadden,  bragten  de  inboorlingen  
 in  verzoeking;  verfcheidene  overvielen  haar  onver*  
 hoeds  in een huis  en  wilden  haar  uitkleeden.  Geluk*  
 kiglijk  kwamen  enige  van  onze  Heeren  haai' .ïe  hulp  
 en  verjoegen  de  dieven»  Dit  voorval  had  haaf  zoo  
 verfchrikt,  dat  zij  zedert  niet  weêr  alleen  van booïd  
 gong.  • 
 Bladz.  8t  (4 ).  De tweede luitenant bekende ópëtt*  
 hartig  dat  de  eerfte-  aanval  van  hunne  zijde  gefchied  
 Was,  en  dat Zij zelve  zig hun  ongeluk öp den hals gehaald  
 hadden.  Een van hun,  namelijk,  had eert paai?  
 VI.  DfiEt»  X  wil«