
iilJ
T* il! lei
35^ V ü U R.
opníerken, en echter heb ik er nog niet
om gedacht! Waartoe zoo Fijn?
A , Om dat de Warmteftoffe de. eerfte ert
troornnamfte.drijfveer iri de Natuur is , door
welker' vermeerdering of yermindering fchier
alle veranderingen, alle omzettingen, alle he*
wegingen , alle leven moet Ontftaan,;. düs
moest i zij zieh bij alle Ligchamen kunnen
voegen of dezelve doördringen; zy is oneindig
veerkrachtig, en zet alle Ligchamen iiit ,
waarbij zij zich Voegt, en doet dezelve in-
krimpén, wanneer zij in dezelve vermindert,
'^gelijk gij, zeer warm geworden,' aan
uwe gezwollen tianden, of aan uwen Thermometer
zien kunt, die daarom bij toenemeir-
de AVarmte rijst, om dat de Warmteftofffe het
Kwik of de Wijngpest üitzet. A’erder -g, de
Warmteftoffe is d© oorzaak van alle' vloei-
baarheid,^ zoo dat er noch Water, noch
vloeijende Olle , Melk Kwikzilver , . ndch
Lucht zonder de Warmeftoffe zijn zou: want
wanneer deze druipende yloeiftoffen koud
genoeg: zijn,:* bevriezen zij of worden v.ns-
te Ligchamen; en alle foorten van Lucht
(men kent immers thans vele foorten') beftaan
nit eene zekere Grondftoffe , die door de
Warmteftoffe veerkrachtig of Luchtvormig gemaakt
is. • ' ■
V . Zonder Warmteftoffe was dan alles
vast en' hard als ? Staal en Marmer ?
Ä. Zoo’
I
V U U Ri t S9
A . Zoo J s het. AAjeet verder, dat de
Warmteftoffe, zieh fteeds gelijkelijk trächt te
verdeelen, zoo dat het Ligchaam dät heeter
dan een a n d e r ' is , zoo’ veel AFarmteftoffe af«
geeft, dat zij beide even warm zijn. Daardoor
gevoelen wij’■ Warmte en Koude : want
ZOO wij een warm- Ligchaam aanraken, dan
gaat de Warmteftoffe over in. onze haUd, en
tasten wij een koud Ligchaam aan , dan geven
wij de Warmteftoffe af, Door deze eigen-
fchap- is het , dat alles verwarmd en verhit
kan worden, daar wij- toch ; anders- geene
Spijzen koken, of door Vuur ons miet zouden
' verwarmen kunnen. Eindelijk,) dät de
Schepper alleen aan den Mensch-de heer-
fchappij over het Vuur heèft toevertrouwd,
om dat wij het tot duizend einden van noo-
den hebben; doch de Dieren, zoo zij ook
Vuur konden maken, ons en zich zelven,
en alle Ligchamen aan de grootfte gevaren
zouden hlootftellen.
V . Hoe vele verwonderryke eigenfchappen ,
hoe veel wijze voorzorg van onzen Hemelfchen
Vader,. en echter wordt de Gever van
een zoo groot algemeen gefchenk zoo weinig
voor hetzelve gedankt !
A. Dit merkt gij zeer wel aan, en kunt
er uit leeren, dat de onopmerkzaamheid ons
zeer vele fchade doet, en ons even zeer mis«
ftaat;;