
onzen Aardbol in zijnen loop' om de Zoii
vergezelt? ^
A . De Maan is flechts 51000 mijlen vair
ons venvijderd; zij doopr in 27 dagen en S
nren om den Aardbol, en is 50 maal kleiner,
dan deze; met het bloote oog kan men
nieer en minder verlichte deelen in de Maan
¿ten, doch door Kijkers ziet men deze veei
dnidelijker, en men wordt als dan ontwaar,
dat bare, Oppervlakte nog veel oneffener, dan dle
ftan onzen Aardbol is , zoo dat er zeer hoogé
i^rgen en diepe Valleijen, benevens vimrfpuwem
de Bergen op dezelve gcvonden worden; doch
men ontdckt er geenen Oceaan of znlke groote
Rivieren op , als onze Aardbol heeft, waar-
int men echter niet befluiten moet, dat er
geheel geen Water in dezelve zou zijn. Ook
ieeft de Maan eenen Dampkring.
V . Zij heeft géen eigen Licht?
A . Geenszins, maar daar de Lichtilralen,
die de Zon op haár tverpt, tot ons te rag
kaatfen,, kühnen wij haar zien. Zoo werpt
ook onze Aai-de de Zonneftralen tot de Maan
te riig en dus is dan onze Aarde een Maan
voor deMp.il. Zoo doen wij elkander onderlinge
dienften, doch da Aardbol geeft veel
toeer Licht aan de Maan, dan hij van deze
ontvangt, omdat hij zoo veel grooter is.
V . Wij zien de Maan niet altijd even
Verlieht?
- '• A. Niet 1
v.*
' A. Niet altijd is het door dé Zon be-
fchenen wordene! halfrond der Maan naar
ons toegekeeixi. Hoe meer de-Maan, - ten
onzen aanzien, regt tegen over de Zon
komt , hoe meer wij haar vérlicht zien.
Doch wanneer onze Aardbol in eene legtö
lijn tusfchen de Zon en de Maan ftaat, dan
vangt onze Aarde de Stralen der Zon o p ,
en werpt zijne fchaduw op" de Maan, waar-“
door wij dan eene Maaneclips hebben-; en
wanneer de Maan in eene regte lijn tusfchen
onze Aarde en_de Zon ftaat , dan vangt deze
de , Zonneftralen, op, en werpt haré fchaduw
op de Aarde, het geen wij Aan eene Zoneclips
noemen.
V . De Maan doet ons zeker door haar
zachtfchijnend licht in donkere* nachten, bijzonder
des winters, uitnemende dienften ?
A. Dit behoef ik U niet te zeggen; doch
voeg bij deze nuttigheid nog: dat zij de oorzaak
van de ebbe en vloed der Zeeen is ;
dat zij den wasdom der Planten, doch bijzonder
de rijpwording der Vruchten bevor-
dert; dat zij op de gefteldheid van het Weder
eenen merkbaren invloed heeft.........
V . De Maan doet ons dus meer nut,
dan alle de overige Planeten en vaste Sterren?
• A. Alhoewel ook deze niet gezegd kun-
jien worden, voor ons volftrekt nutreioos
te zijn; denk toch flechts hoe de Zeemaii
op