
■•[i i
t i 4 YÉRSCHEÍDÉNH» Dfei B LO ÉM É ^
Hadden de prächtige Tülperi, èri d'e over-
fchoone Ráuonkels de zOete geuren van Ari*
jelieren, vaii Muurbloeirien ; van Kamperfoe-
iie of Rozen — om U ook teríldnd eenige;
200 \Vel áangéuaam als verfchillend riekénde
Bloetrien op te noemen — andere Blofcmen
2oudeu er te veel door afvallen, fen mogelijk
onze athtiiig geheel verliezen, hetgeen de
Schepper niet #efti Zod gij des
iiiorgens’ voorbij Velden met Koolzääd, inet
Boekweit o f Boonen beflagen, wandelt, of
algemeen in het midden dei Bloèrilen t ì be*
vindt, hoc liefelijk wotdt Ook ' dau "niet hét
zintuig deS Reuks .geflreeld !
V ; En alle deze Reuken duren!
A . Zoo wel ais de Kleuren riiet everi
lang., Dé reukgevende deeltjes, zoo fijn, dát
’ Zij door het irieeSt vergroOterid glas niet zigt>
baar worden ; zijn vluchtige uitwáfemingeis
L e r Bloemen in derzelver volkomenéh flaat;
en die zieh minder, of gehfeel riiet meei ver*
fpreiden j ©wanneef de Bloem verwelkt. Ik
zal nu riog drie Opmerkelijke eigeriffehábperí
der Bloemen hier bij doen. ., ik heb Ü reeds
gezegd,, dat de Planten volftrekt het licht
Voor haren volkomenen groei en wdsdom be*
boeven; Algeineen zullen Zij düs , het licht
flechts van 'eene zijde oritVangende, zieh def-
'waarts bnigeri, otfl al deszelfs weldadige'iri-
tloed te genieten; doeh behalve dit, is hef
fj- I