
i i6 V IN G E R S .
aanraking ’naauwkeurig te ■ kimnen voeleit;
terwijl de Nagels, eene foort van horen,
waarmede zij van boven bedekt zijn, zoo
wel de Zenuwen befchermen, als tot duizend
verfchillende verrigtingen ons zoo
. uitnemend te pas komen. Dus heljt. gij ih
des Menfchen Hand ilerltte, vaardigheid en
gevoeligheid te bewonderen, en van daar is-
het, dat wij er alles door vermögen. Het
Paard ■ w o r d t er ' door geregeerd, de Stier
■ en de Olifant getemd. De Vingers weven
zoo .wel het fijne . Neteldpek als de grove
Hennep. Die van r u b b e n s , v a n d i j i c
en andere Vaderlandfche Schilders bootften
er de Natuur' op het doek door na; ter-
wijP v iN K E L E s , poRTMAN cn ander©
ons dezelve door het graveerijzer af beeiden.
De Vingers van den voortreftelijken' kunile*
naar b e m e l m a n n doen den Diamant klo-
ven; terwijl die van h a r m a n u s v a n
© E ijL , even zoo als van wijlen zijnen va-
der J A N V A N D E I J L , de zeer uitmunten-
de kleine ■ glazen voor ■ de beste Microscopen
en Verrekijkers flijpen. Duizend Rinderen
leeren bij denzelfden Meester fehrijven, en
echter hebt gij duizend verfchillende Schriften.
V., Dit alles verrukt mij. — „ Vingers,
edele Vingers, Kunstfiukken van mijnen God-
delijkeii Maker! Gij zult mij van deszelfs
Wijs-
VO E T EN . HÜID. KLIEREN. 1 I7
Wijsheid overtuigeh, ■ wanneer alle, Schepfe-
len daarvan zwijgen mogten! ; Nimmer) mis-
bruike mijne dwaasheid zulke fchoone ge«
wrochten tot misdadi^ Werken!”
A. ‘Deze : uwe korte. verrukking ilicht
mij. Laat . on.s nog. iets van de Voeten
.zeggen. De ■ Voet toch is eene künftige
zamenvoeging van ■ . vele Beentjes door ge-
wrichten, en met fterke handen - voorzien.
In liet midden is dezelve hoi, hef- weik
' ons des te vaster doet■: ftaan, . en de Hiel
is bezet met ¡eene harde taaije zelfftandigheid
of E e lt," om 7 dat de geheele * zwaarte
des Ligchaams daar op rust. -
- V . Dus hebt gij mij eene fchets van . de
Goddelijke AVijsheid in ; het Menfchelijke
Ligchaam gegeven ?
A . Ik voeg er nog b ij, dat de Huid
als een’ keiirigen overrok het geheele ge-
waad dea teedgren Ligchaams overdekt. De
Opperhiiid is, een zeer dim Vlies; onder
deze ligt eene andere, die dikker en gevoe-
lig is daar dezelve met de Zenuwtepeltjes
is bezet, die wijsfelijk door het Bovenvlies
befchermd worden. De eigenlijke Huid bevat
millioenen Kliertjes , ieder van welke
eene opening, heeft, waardoor wij uitwafe-
men; zoo dat het getal der Zweetgaten
fchier even: ontelhaar i s , als het Zand aan de
Zee, Vij sichtfte van het geen wij nnttigen
H 3 ver«
4 1