
Menfchen overtreFt'cle list aller Dieren, eh zi|
worden ook , bij diiizenden door ons gevaU'
gen. _ / , ■ T
V. AVaàr ? . . . ' . In hunhe, holen, ' daaC
ons de toegang wordt geweigerd ? .
\A . In en buiten dezelve. ) Men fihijt Z6
met knuppels dood, fchiet ze of bezet hnrf-
ne boleri met netten, gelijk ,op de 'Etländeit
gebruikelìjk is , wanneer zìj des aypnds in de
Duinen grazen,'en verjaagt ze dan, op dat
z e , naar hunne holen vlugtende, zich in de'
■ nettén verwaarfen ; of men bcoorloògt, ze me#
hunnen Vijarid.
V . Met hunnen Vijand ?
A. Ja;-kent gij niet het Fkg;? eéh fraài
Diertje, een weinig grooter, dan een AVezel,
geel van kleur,' met roode oogen. Vari dé
Guinefche kust ' in Afrika 4s het tot óns
overgebragt en nu hier zeer gemeen geworden.'
Zoo men met het Fret op de Konijnen
Vangst gaat. Unit men derzelver bek met
éen kettingje,' en laat hét dan• in eeft Eoniji
nen hoi kruipen, wanneer de voor dezen
hunnen Arijand vliigtehde Konijnen in een,
voor eenè ■ andere opening " geplaatst, netje
gevangen worden en het Fret weder naar eeri'
ander hol gebragt wordt.
V . Koriden wij ook" zòo de onnutte eö,
fchadelijke Molkn wegvängen?
A. Niet zoo haastig! Leg ook hier
UW6'
uwe vooroordeelen af. De Mollen^ hrei>
gen ons veel meer voordeel , dan nadeel,
aan, en bovendien vertoont dit Dier de niter-
fle blijken van de Wijsheid des Scheppers.
AC , Wijs mij dat toch aan! ,,
A. De meestal git zwarte, fluweer zachte
Mollen zijn met korte, breede, fcherp gena-
gelde Pootjes, die als fpaden en houwelen
gevormd -zijn om hunne rillen te graven,
voorzien. Zij hebben een aardig Snuitje,
gelijk de Varkens , om in-den grond te wroe*
ten en denzelven op te werpen, en zien met
Oogjes, niet véel grooter, dan' een fpelde-
knop; de Ooren ftaan niet buiten het Ligchaam
, maar vertoonen een gaatje, tusfchen
den hals en de fchoudefs, met digt en fterk
Haar bedekt , en echter hooren zij . met deze
allerfcherpst. De Aardhoopen, waar onder
zij huisvesteu en ' hunne jongen voortbren-
gen, zijn grooter dan andere, hebben verfeheidene
uitgangen, en in het midden eene
verhevenheid, en daarop het nest vo o r ; de
jongen, op dat deze voor het Water bewaard
mögen zijn?
V . De Mol is dus zeker een voor zijne
onderaardfche levenswijze zeer künftig ge-
vormd Dier, maar moet ik het daarom in
. zijne vernielingen prijzen? '
A. Geenszins; maar gij ■ moet het/pry-
zen, om dat het den grond van vele.-Tor-
Q -ren.