
i 1
174 BEÖEKKING. STAART»
dat höt gétai dér PíalSwefveJerí bij de vier«
toctige Dieren, bijna zonder uitzondering^
Van het Miiisje af, tot den Olifant toe, ze-
Veri is ; dát de* Hals inet een’ dikkeil pees«
achtigeú band voorzien, is ^ die van het.
hoofd tot den rug lo'opt,- en het neérhan«
gende hoofd ophoudt»
' V . AVijze voorzoTg Van den Schepper!
A, Verder hebt gij op het onderfcheiden
kleed der Dieren te letten»* De Zoogdieren;
zijn met Haar van zeer verfchillend maakfel
bedekt. Zij die in de koudñe Gewesten wo«,
nen, zijn door den Schepper met digtflui«
tend , verwarmend pejswerk gekleed; alge«
meen zijn de Dieren op den rug meer dan
onder het lijf, met veel Haar voorzien, om«
dat de warmteftoffe, zieh in de hoogte het
meest verfpreidende, op den rug meest op-
gehouden worden moest; zoo krijgen ook de
Dieren tegen den Winter digter Haar, om de
koude des te beter te kunnen doorftaan.
V . Gij hebt mij niets Van derzelver
Staarten te zeggen?
A . Dat gij op derzelver verfchillend ge«
bruik te letten hebt. In velen, gelijk in
■Paarden en andere Dieren • dienen zij om het
ÄChterfte tegen de koude te dekken, en ftrekken
gelijkelijk tot fieraad. Tevens komen
zij in den zomer te pas om de ftekende Vlie«'
gen
E Q O T E M.
gen . áf té weren» Den Karten en andere
.Roöfdieren- dienen zij om bij ’t vangen van
roof fchielijk te kunnen zwenken.
V» Is dit nu alles?
A. Laat ons hunne Pooten niet vergeten»
tloe langer deze zijn, zoo veel te langer is
ook de Hals om te kunnen grazen of drinken.
De Voeten zijn, yan onderen begroeid
met eelt of beilagen met horen. Het Katteh«
geilacht kan de Nagels in Kokers optrekken,
en dus dezelve voor alle ftompwording be-
Waren. Algemeen zijn de Voeten der Die«
ren naar hunne woonplaats op zandige,
drooge, of moerasfige Gronden, of onder
den Grond gefchikt gemaakt, zoo als gij
duidelijk zult öntdekken, wanneer gij op de
Voeten van den Kemel, het Readier, het
Varken, o f den Mol let.
V . Zoo vele Dieren van een zoo verfchillend
maakfel en van zoo onderfcheiden
aard, wonen alle te zamen op dezen grooten
Aardbol !
A. Zij wonen te zamen, en op dat zij
zouden blijven beftaan heeft God den Dieren
ingegeven op ’t eerfte gezigt hunne vijan-
den te kennen, en hun tevens de middelen
gefchonken, die zij tot eigene veiligheid itoo-
dig hebben. De zwakken zoeken zich door
de vlugt of door list te redden, gelijk de
Plazen, de Konijnen, de Vosfen. Andere
' -geiiX