
r t ill
!
i
1 ' 1
I'l
;! ' ' 'I fe
.1] I
i
1 ‘ ^
i ■
1
fO '
'1 1
1
■J:
Vruchten zijn, en deze een niet minder hed-
lijk, het oog bekorend gezigt opleveren, dan
de daar op volgende Vruchten den fmaak en
ook het oog tevens kunnen voldoen, en dus onze
zinnen in de fchoone Schepping van G o d ,
van de vroege Lente tot den laten Herfst,
ja geheel het Jaar door, geftreelij worden. ■
V . Zoo er maar niet zoo vele Vruchten
te vroeg vaa onze Boomen vielen, of door
de Stormen in September werden afgeworpen !
A , Niet altijd kunnen wij “zeker uit een?
veel belovenden Bloeitijd tot eenen rijken Oogst
befluiten; doch zoo. ook de wijze Schepper
in dezen niet beter gezorgd had, dan wij
zoiidem, doen, het ftond te vreezen, dat wij
door eene te groote begeerlijkheid den Boo-
m.en te veel zouden vergen; wat de Hcrfst-
ftormeu aanbetreft , deze zijn algemeen te
heilzaam, dan dat de geringe fchade, die zij
door het afflaan der Vruchten doen, in eeni-
ge vergelijking mag komen. Hoe groote fla---
ting onder de Menfchen zou eene befmette
Lucht doen, die nu door de Stormen of he-
vige Winden zoo zeer voorgekomen wordt.
Eindelijk, moeten wij niet zeggen, dat wij
ook over Let geheel, het eene Jaar meer het
andere minder, met deze vruchten rijkelijk
genoeg bedeeld worden? zou een grooter
overvloed van dezelve de waarde, die zij altijd
Vöor ons hebben moeten, niet te veel ontnemen
?
men? en ftrekken de afgevallene Vruchten
ook nog niet tot een best Voeder voor '
de Varkens?
V . Ik ben voldaan. Wij zullen van de
Vruchten kunnen afftappen.
A. Zonder deze of als het Zaad zelve,
of als de verzamel - en bewaarplaats van het
Zaad, waar door de vermenigvuldiging moet
plaats hebben , te befchouwen. — Ei neem
dien afgevallenen Appel eens op en fnijd
hem door. Gij ziet in dezcn geene zoo dikke
Schel als in den Meloen en Komkommer,
maar veel meer het zoogenoemd vleefchig
deel des Appels met cen dun Vlies fiedckt,
even gelijk zulks bij de meeste Fruit plaats
heeft, en ons bij het gebruik zoo wel te
pas komt,- doch hoe uitnemend is echter het
Zaad in het midden der Vrucht bewaard! —
De Noten, waar op de Spechten en Raven
zoo gaarne af komen, hebben rondom den
harden houten Bast nog een dikker Vlies,
dat wrang en bitter is. De Kastanjen, die
in het Graaffchap Zutphen zoo wel tieren,
en van eenen zeer goeden fmaak zijn, zijn
niet flechts met eene taaije fchel omgeven,
maar deze is ook met fcherpe ftekels bezet.
Alzoo is dan het Zaad, waardoor het geflacht
onderhouden moet worden, door onderfcheidene
omkleedfels op het, veiiigst bewaard.
Kunt gij, eenen Appel of Peer doorfntj'
1 i. ti,
" 'll
' I
f I'