
4 O N ö P L ß T T E N H E lD ÖM T R E N T
Jnjvnktheden, welke Hij in zijne werken voof
^ons ten toou fpreidt. , ■ '
V r a a g . Het is p lig f, aaligenaam en mittig
, de Natuur of J ie t vrerk van God opmerk-
zaam te befchouwen f'en"^_te onderzoefcen, en
echter zijn velen hier in zoo nalatig.?
A n t w o o r d . A lle s , w'at van der jengd
tif Gp onze zintitigen ,heeft gewerkt, waar a,ati
wij gewoon zijn geworden, houdt op ons meer
te treffen,- o f liever heeft ons,.^lfs njDoit getroffen,
om dat. onze-.zintuigen het, eerder lieb-
ben wkargenoiiien 5 , c e over kon
nadenken j zal -men . dan het doelmatige,. künftige
en verwonderiijke vaH zoo' iets inzien,
ZOO wordt er eene op-vyekking van den geest
toteene bepaalde öplettendheid en naauwkeu-
onderzoek gevorderd, en die opwekking heeft
bij velen voor de“ Schepping' van God geene
plaats.
V . Het is Wonder, dat het aangename en
iiuttige niet hier toe voldoende is ?
, A . Is niet onbekend, onbemind? De be-
.ilotomeringen des: levens doen velen in eene
'■trage onverfchiliigheid verkeeren omtrent alles-,
w a t niet to t btiii dagetykavli werk, behoort;
terwijl andere,, iuidriichtige en dartele verraa-
ken najagende, geeii-fmaak hebben in de wel
verrukkelijke, doch ftille genoegens, Eie de
.befchouwing van de werken des.. Allerhopgften
«-pleverem , ,,
• r , V . Zoll
G O D S W E R E EM ^ ' ß
. V . Zou de mansch tot eene opmerkzame
befchpuwing van het werk van God verpligt
zijn? ;
A, Hoe kunt gij. hier aak twijfelen! Is
niet de mensch het eenigfte Schepfel op de-,
zen geheelen aardbol,' ’t welk door een rede-
lijk verftand te bezitten, in ftaat is het werk
Van God aandachtig te kunnen gadeilaan, er .
het aanbiddelijk wijze eh goede in op te mei>
ken, en er door op te klimmeit tot den grootei?
Werkmeester, om dien te leereii' kennen ere
tc verneenijts.eu ih «uc /njne voimaaKtneOen?
Wat dunkt u , zouden wij niet gezegd moe-
ten worden zeer ondankbaar te zijn , of mec
eene doemwaardige onverfchiliigheid te hande«
len, ZOO wij een fchoon kunstftuk, ’t welk
de Werkmeester ons voorftelt, geen oplettend
oog waardig keurden? En G o d , de groot®
. Werkmeester van alles, is ook onze Schep'*-,
per; wij moeten Hem kennen en verheerlij-
ken; daar toe heeft Hij zijne volmaaktheden
in zijne Werken geopenbaard, en wij zopdeit
dan niet verpligt zijn er God in te Vinden^
en door te verheerlijken, ft weik ons
zoo grootelijko bevorderv?
V . Ik erken het, wij menfehen alleen ziji|
het, die van het fchepfel tot den Schepper
kunnen opklimmen, en het is pligt aan deze
onze voortreffelijkheid te beantwoorden. Doch
js de^e pligt ook aangenaam en nuttig?
A s A . Daar