
S” C H E P P I N Oi
ping, of der vroegere ge'teldheid, die ve$I
verder reikt- Lees hetgeen de . Hoogleeraar
M u K T 1N G H E in zijne voortreffelijke Gejchie-
de-nis der Menschheid naar den Bijbel, in
het eerlle t'eel, hierover gezegd heeft-
. ,V. Ik heb aan U dan de grootfte verplig-
ting, dat gij mij door de ware Filofofie het
Uitfpanfel en de HemelHchten; de Lncht ea»
de Verhevelingen in dezelve; de Aarde en hare
Gronden; ’s Menfchen Ligchaam en Ziel; Bergen
en Duinen; Zee en Rivieren; AVater'en
Vuur; de Eigenhhappen der Landdieren, der
Vogelen en der Visfchen, bijzonder van die
in ons Vaderland voorkomen; de Infecten en
de Planten; de Bloemen en de Zaden; da
Speceriien en den Oogst; de Bosfchen en de
Boomen onzes Vaderlands hebt leeren kennen,
Ik heb Eenvormigbeid en Verfcheidenheid,
Alvermogen en AVijsheid, Goedheid en Orde,
Schoonheid en Pracht in : duizend AVerken
Van mijnen Schepper leeren zien. Hoe fierlijk
komt mij nu de geheele AVereld van God
voor! — Doch geef mij ten flotte eenige
algemeene regelen o p d i e mij geftadig te pas
zullen komen, als ik mij verder in de Werken
van God wil onderrigten.
A. Hiertoe ben ik zeer genegen, Mijne
eerfle Regel is dan: dat gij altijd Gods gefchapene
Werken moet befchouwen, Deze zijn
aoo wel als de JBijbel eene openbaring, eene
hebekendrtiaking
van Gods Volmaakthedendaar,
wij er alomme Hem in zijne, Almagt, V\ ijs-
heid, Goedheid, Onderhouding en Verzorging,
vinden. AVaar gij U dan ook. moogt bevin-,
den, wat U ook moge voorkomen, laat alles
fteeds met een oplettend en onderzoekend oog
door U befchouwd worden : want wij Men-
.fchen zijn de eenigfte Schepfelen dezer Aarde,
Mie den . Schepper kunnen leerefi kennen uit
zijne Schepfelen; wij moeten den Oneindigem
dus hierdoor verheerlijken, ons zelven volma-
ken, en er de reinfte en edelite genoegens
door fmaken.
V . Zal zich niet dikwijls hetzelfde aan
mijn oog vertoonen?
. A. In geene werken van Kunst vindt gij
, zoo veel verfcheidenheid als in de . \A erken
van God. . Gedurig zal zich wat nieuws aan
U voordoen, en hetgeen gij.reeds.mogt mee-,
nen. te kennen, zal, zoo gij het nader wilt
onderzoeken, U nog veel ter nafporing aan«
bieden. .
V . Dus zal ik altijd ingefpannen moeten
zijn?
A. Geene wetenfchap, geen onderzoek ver-
moeit minder, en verlevendigt, vervrolijkt.
meer den Geest / dan die zich bij de VA’erken
van God of de Natuur bepaalt. Deze is
geene flaaffche Letteroefcning, die ons fteeds
San een fomber vertrek verbindt, daar wij
K k 4 over-'
te ■
■
fei fe
©fe-
/.itei'
lito