
Natuur te volgen: vroeg naar bed te gaaa,
eu vroeg weér op te komen. Nu vvll ik
naar den Hof en het Veld gaan wandelen,
de AVerken van mijnen Schepper befcliou’
wen. Hem danken en mij in het gezang der
A^’ogelen verlustigen.
A. „ O Eeiiwige , Liefderijke Vader I
„ Ontvang mijnen dank , dat Gij het
;, hart van mijnen lieven Leerling naar uwe
„ wijze -en goede Werken getrokken hebt.
„ Leid hem verder tot de kennis van Uwe
„ wonderbare Volmaaktheden.”
V . Ik zeg Amen op uwe dankbare ver-
zuchting, die mij treft.
A . Ik zal dan alles laten ftaan, om U
©P uwe wandeling te vergezellen. Wij zullen
ons verlustigen in het gezang der Voge-
len, en onderwijl ons over dezelve onder-
hoiiden.
V . Wat moet ik dan van de Vogelen
weten ?
A . Bedenk voor eerst: dat de Schepper
him Hoofd fpits en klein gemaakt heeft, om
gemakkelijk de Lucht te kunnen klieven;
dat van hunne Vijf zinnen algemeen het Gez
ig t, en bij de aas etende Roofvogelen mede
de Reuk allerfcherpst is; dat het Oog met
een bijzonder Vlies, dat nog de Lichtftralen
doorkat, kan bedekt worden, op dat zij
het in Heggen en Struiken niet mögen
bebeleedigen,
of in het heldere Zonnehcbt op-
vliegcnde, hetzelve daardoor te fterk aangedaan
worde. Bij eene zoo fnelle beweging en
verren afftand der voorwerpen moesten de
Vocelen het fcherpfte Gezigt hebben, en
daardoor ziet de Kiekendief, - dien wij namx-
welijks in de . Lucht-zien zwgven, Haagdis«
fen, Veldmuizen cn Vogeltjes op den grond,
de Meeuw het'Vischje in het water. De
Ooren zijn. geheel inwendig, zonder oorkp-
p en, met Yeten gedekt , en de Reuk is
naar derzelver leefwijze onderfcheiden, zoo
dat Graanetende Vogelen denzelven zeer
zw a k , doch de Roofvogelen allerfcherpst
hebben. Insgelijks zijn derzelver Bekken
overeenkomftig hunne wijze van leven en het
voedfei, dat zij nnttigen, zeer verfchillend,
zoo dat elke foort eenen bijzonderen Bek
beeft, volmaakt naar haren ftaat gefchikt.
Zoo hebben d'e Roofvogelen (lerke Bekken,
haakswijze omgekromd met eene fcherpe punt,
om in gevatten prooi te kunnen flaan, denzelven
vast te houden en te verfcheuren.
De Bekken van Moerasvogels, en die van
Wormen leven, zoo als de Snippen, zijn
lang, en als holle kokertjes om d e 'Wonnen
wel te vatten, uit den grond te trekken,
en door te flikken. De AVatervogels die van
onder het AVater blKfdelings weg voedfei
opfcharrelen, gelijk de Eenden, hebben voor-
O 5