
■fxx m
ili
i i 2 ■ B fe V E K.
deriand is , heeft men echter ilu en dan
wel eens een gevangen in onze Stroomen,
ZOÖ. als in 1742 te Gornichem; in 1757
in den Ijsfel hij het Lusthuis Middagten;
in 1770 bij het dorp Hedel.
' V . Waar houdt het zich dan voornamelijk
op?
A. In het Noorden Van Amerika, vooral
in Kanada, doch ook in Duitschland. Het
leven dezer Dieren in maatfchappij, en wel
ten getale van twee en driehonderd, is aller-
Verwonderlijkst. Wanneer zij in Junij of
Julij aan eene Rivier zamen komen om aart
derzelver boorden hunne woningen op te
ilaan, zoo fteken zij niet alleen daartoe palen
in den grond, verbinden dezelve, vullen
de tusfchenruimten met aarde aan ; en rigten
zich Gebouwen met onderfcheidene verdiepin-
geii op;„maar dXkwijls leggen zij zelfs een
Dijk door eene Rivier aan, ten welken einde
zij ook fcherp afgeknabbelde Palen in de met
hunne voeten gekrabde gaten fteken, en verder
alles met aarde aanvullen en ophoogen.
Zij leven van Ooft, Wortelen, en inzonderheid
van de groene bast van Wilgeboomeh ,
en kunnen veel fchade aan het Graan en
jong Plantfoen doen.
V . Gelukkig, dat wij dan niet meer van
deze verwonderiijke, doch fchadelijke Dieren
hebben. .
' ' A ‘ Craa«
A. Grooter voordeel zou de fchade,^die,
Mj aanbragten, .doen vergeten, De .Noprd-
Amerikanen eten, met fmaak- deszelfs Vleesch,
en de Visgh gelijkende Achterdeelen wotdpn in
Duitschland dikwijls zeer duur betaald. De
fcherpe Voortanden dienen den Amerikangn
tot mesfen, en ook maakt men tot vergul-
den en polijsten van dezelven gebruik; doch
de grootfte waarde heeft de Bever in de
fcherpe, taaije, fterkriekende vetachtige ftoffe,
die zich in twee blaasjes bij den aars ver-
gadert, en Bever geil of Castoreum genoemd
wordt; benevens in zijn V e l, dat eene kostbare
pelterij oplevert, o f, hiertoe niet dien-
ftig, in het Hlaar de fijnfte ftof tot handfchoe-
nen, koufen, en vooral tot hoeden bezit. —
V. Hoe veel Godlijke grootheid ftraalt
in dit alles door ! Vergenoeg U dan
met deze aanmerkingen over de Wijsheid
en Oogmerken des Scheppers in de Die»
ren; daar U dus thans de weg is aangewezen,
om in dezen tak der Natuurlijke
Historie verder te komen. De Oiiden, die
dit fpoor hetraden, zongen des den Heere
der Aarde dezen lof toe: Gij hefchikt ds
duhternh tn het wordt nacht, in den welken
al het gedierte des wouds uittreedt ♦ • , ♦
hriesjchende om eenen roof, en om hunne
fpijze van God te zoekep. De zonne opgaande,
maken z ij zich weg, en leggen neder in
. hunne holen. De mensch gaat dan uit tot
o 3 .
r ;