
3oS í» L A N T L U I Z E N.
A . " De Zee bevat vele Wormen en Schaal-'
dieren, die geheel niet van plaats veränderen
, ais / daartoe ook geene werktuigen ”be-
zittende, en die dus daar,'! waar zij zich.
bevinden , him voedfei moeten aantreffen
of bemagtigen. Doch laat ons de Land-Infecten
befchouwen , eu ten dien einde in
mijnen Tuin gaan. /
y. Zeer gaarne ! Hier ftaat een Aalbes-
fenboom met gekronkelde Bladefen ; zou
ook die ons iets kunnen leeren?
A . Voorzeker, pink er flechts eat dier
Bladeren a f, en gij ziet, hoe het vol
Plantluizen 'At, in twee lagen; de onder-
ften, die ftil zitten, zijn - de k le in i^ , de
bovenften grooter; groen, zwart, bruinach-
tig ■ of rood ; fommige Mannetjes ’ en Wijf-
, jes gewiekt , , anderen ongewiekt ; een geweldig
öngedierte, hoe klein het ook moge
zijn ; door het fap, dat zy uit de Bladeren
halen , kronkelen niet alleen deze om ,
maar fterft zelfs wel Vrucht en Boom.
Het Infect hoort in de vaten der Planten »
me t . zijn Snuitje, dat bij velen kan in en
uitgefchoven worden, en onder tegen den
buik > gedragen wordt. Het vervelt in ' tieil
dagen drie of vier maal ; zes dagen gepaard
geweest zijnde, brengt het in den Zomer
meer dan veertig levendige Jongen voort,
doch legt, hoe verwonderlijk! in/den Herfst
Eije-
S C H U IM B E E S T J E . S«?
Eiicren. T o t' in het liegende Geflacht ftrekt
z ieh -d e vruchtbaarheid" van é t e paring b y .
de-Wijfjes. u i t , ie ts , dat de geheele'werdd
bij de eerfte ontdekking verbaasd heeft. „ t o
Mieren, die gij' ook daar v in d t, w a a r d e ..
Plantluizen zich ophouden, komen op ^
honigachtig vocht a f , ’t welke de Plantlui-
zen nu en dan bij druppels. uit tw e e , achter
op him lijf opwaarts ftaande , Pypjes
dozen.
V . Wonderbaar . .Dier , dat met fijnQ
Siiuitjes de Planten 'zoo deerlijk. kan teiste-
_ dat- levende 'Jongen baart en Eijeren
l e g t , .— . d a t,.to t in h e t lieg en d e ..Geflacht
- door ééne enkele paring vruchtbaar blijft! -
A . . / Z o o / t e i ‘! y ¿ ‘^ des Scheppers
ju . ¿0«® fchepfelen door oplettende
waarneming gekend!
V . Van waar dat Schiiim op dat la lq e i
A. ’t Is van het Schuimbeestje, o f wegens
zijn fpvingen» dt Floofprinkhaan. gt-
heeten. Z o o " dra dit aardig fchoqn groen
Diertje uit zijn Eitje gekomen is , zuigt
. .het aanftonds zo.q veel fap uit een Blad,
dat het dit zuiver wit Schuim uit zijn achterfte
kan lozen en met zijne pootjes yer-
fchuiven, om in of onder hetzelve te wollen
, voor vijanden zoo wel, als v o o r, de
ftekende Zon pf ulidroogende Wir-mtc be-
veiligd zijnde. Verveld hebbende en volwas-
- V 3 fea