
derfche oord biedt ons de grootfte Tor väil»
ft Vaderland aan, ’t Fliegend Hert gebee©
ten, Ttii dät ¿ijne liofens Veel overeenkomst
met die van een Hert hebben. Zij is gftd-
zwart, met glinfterende fcnijperS, fterk in
tegenweer, houdt zieh den geheelen Zomer
door in de Bosibheii op , vliegt tegen den
AvoUd met een fterk brommend geluid lood*
iegt in de Lucht, Cn heeft een zoo taai
leven, dat doorgefneden de beide deelen no<r
Lng het levensbeginfel hehouderi, en z e l l
de horens na • eenige ■ dagen nog kunneri
knijpeni .
' V . Van waar komen de bruine Jfo/imars
j waar ffiede zoo gaärnc de Kindereii
fpelen ?
A . De Moeder derzelver boort een gat
in den grond, en Iegt qi- een Eitje in .
waärmt een Wormpje komi, . dat : de wor
tels der Planten äfknaagt] en vier jaren in de
narde geleefd en ook zoo dikwijls vefveH
hebbende, als dan, fomtijds dieper daii een
vadem, in den grond kruipt, aldaar eeu
Popje wordt en eindelijk in den Zomer als
Kevef te voorfchijn komt. Dit is een' der
geduchtfte Infecten , doordien hetzelve als
Kwatworm de wortels der Graangewasfen
yerteert, en als Molenaar ö f Meikever, . hei
jonge loof, voornamelijk der Fruitboomen,^
he*
b e f c h a d ig tL De Varkens en Kraaijen doen
o n s d an eenen grooten dienst met d it Infect
te verilinden,
V . Hat . men dus de Kraaijen eil ändere
-Woudvogelen niet te zeer vervolge?
Á . Eene andere Kever, de Doodgravef
■geheeten, en fterk naar Muskus mikende, ''
kunnen w ij, niet meer welhehagen in onze
Tuinen zien , doordien deze Infecten de
doode Dieren , als Kikvorfchen, Mollen en
Vogeltjes begraven, zoo dat hunne verrotting
ons geenen onaangertamen ftank kan veroorzaken.
Zij graven onder het doode Dief
de aarde weg, zoo dat dit in eenen kuil of
graf zinkt, waar over de uitgegrävene aarde
weder gehört wordt; en dit verrigten"Zij
zoo fchielijk, dat twee Doodgravers binnen
eenige uren eenen Mol begraven hebben.
V . Waartoe doen zij dit werk?
. A . Om die prooi tot eigene fpijze tö
gebruiken, en wel voornamelijk om er hun*
ne Eitjes in te leggen, zoo dat de uitkomende
Popjes terftond in de Dieren, in
welke zij uitgebroed zijn geworden voedfei
hebben.
V . Welk eene bijzondere hoedanigheid
aan deze Diertjes door den Almagtigen gegeven
!
Á. Niet minder vertoont ons dezelv?
faet zwart langwerpig Springtorretje, daar het
in
IM