
I '
¿84 , Z E E S T E R . Z E E K A T .
f o n t befGhreven, en door oftzen verdiehfie'-
I p e n , Zoo beroemden p a s t e Or v emftd,
in 1S02 nitgegeven, zult kunnen zieij^
V . Zijn wij nn aan het einde?
A . Laat mij U nog de Zeefler noemetf,
die eene volmaaite Ster gelykt, plat, met
vijf groote piinten of Strafen/ Vnw van
boven, hebbende den bek in het iliiddelpum
van onderen voorzien met eenen zuiger,
tea de Zeefehel'pen te kunnen uitzufgen,
welke tot dat einde met vijf kleine klaanW-
tjes vast gehenden worden. Einnen in den
TUggegraat zitten 120 beentfcs, , alle wer-
velbeentjes, waardoor het de'vijf Stralen kan
bewegen en draaijen naar bfilieven, en elke
Straal is met 304 pooten voorzien, zoo
dat de Zeefter 1520 pooten heeft, die ge-
ÜjkelLjk tot Voelhorens dienen. Door Hfer-
ilellingskracht verkrijgt" zij yopr een’ : verio-
fenen Straal een’ nieuwen.
■ V . Welk een Wonder!
A . Ik voeg hier nog de Zeeliat bij , een
week Dier, zonder Schaal, Schelp ofKorst/
doch van binnen met eene foort van ftevige
Schaal of Been voorzien, dat duizend
mafen op onze Stranden gevonden wordt,
en onder den naam van Zeefchuim bekend is,
Bij dif Dier Vindt men acht Armen' of
Pooten en aan elk omtrent honderd* haak-
|e i, die zoo wei dienen om Zich vast te
bop.
©Z'E E K'A': T,
Tiondep, als /om ' te z u i g en>j/«il:welken e i f -
,de de Bek ip het midden Van alfe'de Armep gfc
piaatst' isX‘ In het • ondèrfl^ deel „ de§ : Jijfc
heeft“ het eene B l a a s , ' gevuld;, mit ; eei© zwart
Vocht, als Inkt, welk Vocht het Dier*
vervolgd wordende , uitilort, en dus hef
[Water rondom zich zoo zwart maakt, dai
hét' voor her oog zijner vijanden vcrborgen'is.
'■ “ ■■ ■ '
f e'V. ‘‘ Welke tyondeifiare middelen fchonk de
Vader der barmharugheid zijne Schepfelen tot
liuime beveiliging en bewaring!
" A. "Dus “ mag ik dan ' nu, na dezg voofc
jichting U gegeven en uwen weetlust tot
verder onderzoek opgewekt te hebben ,
waartoe gij overvloedige gelegenheid door
meer of min uitgebreide werken over de
Natuuviijke Historie hebt , ' hier eindigen.
Herdenk, ' wat ik U van de Landdieren,
Vogelen., Visfchen en Schelpdieren gezegd
■ }ieb , en laat bij voortdurend onderzoek U
» dit 'beftendig opwekken tot lof des Allerlioog-
hoogften. Indien men p ■ toch oudtijds met verrukking
en verbazing uitriep : Looft den Heere van
Y e aarde f gij ‘walvisfchen en alle af gronden.
Ps. CXLVHr. 7. Wat moetep'dan niet redelijke
Schepfelen doen? Hoc gelukkig is de Ziel,
welker' kennis in het gefchapene dagelijks
YCrmeerderd wordt, welker verbeterde en
\ . . . . .
i !