
iS: iX
w
J73 VOEDSEL DER DIEREN/
bloedige Dieren of Infecten leggen hunne
Eitjes op zulke plaatfen, als op bladen,
of in ' rottend aas, .of in het water, waar
de uitkomende jongen terftond kunnen
vinden; andere brengen eenig voedfei
bij de Eitjes, waaraan zij zoo Tang genoeg
hebben, tot dat zij zelve voedfei kunnen
opzoeken. -Vele Dieren leggen voorraad te-;
gen den TVinter op , als Bijen, Wespen,-'
Veldratten, ; Milizen . en Eekhorens ; andere
flapen des Winters , of vertrekkennaar
andere Gewesten, zoo ■ als de Trekyogels,
Trekvisfchen en eenige Infecten,' De Roof-
dieren, gelijk - de AVolven en Vosfen onzes
ATderlands, eten vleesch, andere als--Otters
en Bevers worden door visch gevoed. Vos-. ,
fen, Honden en Varkens leven van-zeer ver-
fchillend voedfei. Dus worden door"vleesch ,
visch, planten, wortels, zaden, door alles
wat deze Aardbol oplevert, honderdduizenden
foorten van Dieren dagelijks gevoedt;
ter eere van welk werk er gezongeji wordt;
Aller oogen wachten op U , en gij geeft hun
hunne fpijze te zijner tijd. Gij doet uwe
hand open en verzadigt, al wat daar leeft
mar uw welhehagen. P s . CXLV. 1 5 , 16.
A^. AVelk eene uitgebreide zorg van God
voor zoo veel hongerige monden!
A. De Ingewanden zijn bij de Dieren
ook zeer onderfcheiden. PIpt Rundvee, de
Ke-
' HERKAAUWEN. INGEAVANDEN. 17/
Kemelen, de Plazen hebben vier magen, en
herkaauwen het reeds eerst doorgeflikte voedfei.
Vogelen ilikken de fpijs in den krop,
eene voormaag, waarin dezelve wordt week
■ gemaakt; hunne eigenlijke, maag- is zoo rijk
aan fpiervezelen en van eene zoo verbazende
kracht, dat geldftukkeu binnen zeer körten
tijd zoo dun als papier in dezelve worden
afgefleten. Kikvorfchen, Slangen en Haagdis-
fen werpen wel de ingeflokte fpijs fchier geheel
weer uit, doch de voedende deelen hebben
: zij - er van opgenomen. Bij de Roofvis-
. fchen heeft het maagzap het fterkst oñtbin-
dend vermögen , zoo dat de fpijsvertering bij
dezelven zeer fchielijk voortgaat.,
. V . En wat is er zonderling in hunne
Stemmen?
A. - Geene mindere. Verfcheidenheid!„ Het
Paard briescht; de Os en Koe loeijen of bul-
ken; het Schaap bleet; de Hond blaft; de
Kat maauwt; het Muisje piept; de Wolf
hiiilt, en dat alles nog verfchillend naar
hunne driften of behoeften. '
V. Wat verdient aan he/ Ploofd onze opmerking?.
.
A. Dat hetzelve bij alle Dieren vcrfchil-
lend is ; dat fommige met Horens gewapend
zijn; dat de Dieren, die wortelen eten, eenen
langen fpitfen fnuit hebben om te wroeteii;
dat