
V E E Ñ¡ T 9’
P ifij
I . ’ i'
l i - r
.1
gevallene Boomen en afgevallene takken dooi^#
mengd werden. ■ ¡
V . Ik nieende, dát het Veen bij hooge
Vloeden aangefpoeld en op de plaatfen, wáaf
het rill' i s , zittert gebleven was ?
A. Zulks is geenszins aan te nemeri: waric
altijd moest er dan toeh eene plaats geweest
z ijn , alwaar het Veen eerst gegroeid Was; eii
waarom dan nu niet liever daarvoor die plant«
fen z e lv e gehouden, alWaar het Veen riu wer*
kelijk i s , daar er toch voor zulk een aan«
drijven niet alleen geene bewijzen kunnen worden
bijgebragt, maar zulks bovendien zees
bezwaarlijk te verklären is,
V . Van waar zullen wij eindelijk brand-
ftoffen krijgen, wanneer onze Venen uitgegra-
ven zijn?
' A . Gij hebt niets te zorgeri. Vele een-
wen heeft men reeds Turf in onS Vaderland
gebrand, en echter is de uitgeftrejitheid der
Venen nog verbazend groot. Bovendien iS
Siet, dat door het aankweeken in de uitgegra«
vene Veenkuilen van zulke Waterplanten ,' iiít
welke de Tu r f beftaat, deze zieh ook dan
weder tot Veen op elkander pakken, en na
verloop van jaren als Turf uitgegraven oft
opgebaggerd worden kunnen, Hoe veel Hont
bevat ook nog niet het Noorden, hoe veel
Steenkolen Engeland en Duitschland!
V , Welke Gronden hebben wij meer?
A . Ons
-91
■X'
iS
1
,
ix '
BX-'
i-.'i
Í-"
• Ä ,‘ Öns Vaderland is ook rijkclijk met
2iandgronden voorzien, die wel een fraai ver-
fehiet tusfchen de andere maken , doch tevens-
ook. een- groot gedeelte van cfe Land woest
en oribeböuwd doen zijn.. Het .aankweeken
van Bosfchen op dezelve hegint lüen echter'
hier en daar met het beste gevolg, en nief
flechts- trekt men dan door het Hout ook
van deze Gronden voordeel, maar zij worden
gelijkelijk door de jaarlijks afvallende bladeir
gemest en daardoor in Teel- of .Bouwlanden
veranderd.
V! Doet het harre Zand ons ook nog eem*
gen dienst?
A , Behalve dat het Zand uitmuntend gefchikt
i s , om te zware en digte Kleigronden'
losfer te maken , om het Water er door
te zijgen , gelijk bij de Papiermolens plaats
heeft, opdat het volkomen zuiver zij; om aan'
de Kalk, waarbij tot metfeiing gevoegd
Wordt, eene grootere hardheid te geven; om
de Klei te temperen hij het bakken der Tig»
chelfteenen, wit ik U alleen heririneren aan
tiet Glas, dat tot duizend nuttige einden dient,
en gij zult het Zand voor onze belangen niet
meer voor nutteloos houden. Glas toch wordt
voortgebragt door Zand met Potasch of eenig
vast Loogzout zamen te fmelten.
V . Dus zie ik dan het nut van Kleig
cn Veen im; maar zoo vele vvoesf
j '