
a I •
W 1ÉR. ^EEPtÁNTÉNL
worfchip gaatf; ilokeflde tegeii de febinnef!'.
zijde van het opboeifel des achterfchips eit
daar in het hoi deS Vaartuigs dringende/ deil
ftank Van het broeíjend Wier naar ’t vooron?
, der drijft, en' de daaf ziinde kneehteli blind-
maakt; maar komt de Wind van achtefen;
dan wordt hij teruggekaatst door het opboeL
fel van het voorfchip, en moet diis naar achter
gaan, daar hij den Schipper in de Kajuit
treft, wiens oogen dan Worden aangedaan./ :
V. Dns fchijnt in den eerften opflag dg
ftank of uitwafeming van de broeijende
Wier tegen den« Wind op te trekken, doch
alles wordt natuurlijk veroorzaakt door den
ftmtenden en terug kaatfenden Wind. •
A . Juist, zoo is het.
V. Wat geneest het Scheepsvolk van die'
Blindheid? j
A. Afgetrokken. Theebladen, wrongel van
Kaas, of versch gevallen Regenwater, of Sj.-
roop van Rozen.
V . Wij zijn van ons ftnk door dekett
aangenamen ' uitflap. afgedwaald,. Staail de
Zeeplanten in alles gelijk met de Landplanten ?
teA.„ ■Vele. Zeeplanten, die op eenen diepen
bodem groeijen , . zijn ons Hog onbekend.
Eenige hebben noch Wortelen noch Bladeren^
mäar beftaan alleen. uit ftijve Stammen ert
Takken, en zijn ¡vast gehecht op Klippen,
op Steenen, op Horens ,»of op : Schelpen,
.waar-
ZE EP LANT EN.
Waaniit' zij echter geen voedfl knnnen trek-
ken, maar dat door hare opcningen nit dp
Zee zelve halen. Voorts 'heerscht er ook
onder «de Zeeplanten eene groote verfcheidenheid
, terwiji de Zeeheesters de «Zeekoralen ,
de Spons en meer andere, de Rijken der Natuur'
op het zachtst in een fmelten en ’als
aan elkander verbinden, daar zij Dierlyk,
Plaiitaardig en Steeqachtig zijn.
V. Groeijen er ook geene Planten op de
Stranden p f het nu en dan onder loopend
i l lk l ■ ,©/
- A. .Zeer: vele, die uitnemend tegen de
Scorbut , ' onze gemeene Landziekte , zt;n,
200 dat men ook hier in ’s Scheppers Goed-,
heid e n Zorg ter verligting onzfr kwaieii
erkennen moet.
. V . Zulke Planten toonen onwederfpreke-
lijk aan, dat ’s Lands ziekten het best met
’s Lands kruiden genezen worden ; ten minfte
dat de / wijze en liefderijke Schepper voor te
vreezen kwaad ook middelen voor de hand
gefteld./heeft. Echter moet ik U over
het Onkruid vragen, waar mede.de Velden'
vol zijn: hoe kan dit met de Wijsheid van
den Schepper>over een gebragt worden?
A. En ik moet U vragen: Avat is On©
krnid? Zoo gij..zegt, dat nergens tqe deugt,:
dan beftaat er geen Onkruid; maar wij zijn:
gewoon, dat gene Onkruid te noemen, wat
daar
liTrS
iiV