
m- ’ K O M E T E N . “; ......
danlierkenteiiisfep -- aan den ' hoogen Godf.
. V . Is e r nog niet eene andere foort van;
Sterren, dan die wij vaste Sterren en Planeten
noemen ? - , -
- A .: J a , er zijn nog vele, die Kametep oE
Staartflerren genoemd worden, omdat zij met
eenen verlichten Staart fchijnen, wanneer,zijm
Jmnne groote loopbaan nabij de Zon em
in ons gezigt komen, zoo als wij er op
het einde van 1807 nog eene gezien hebben.
V. Leer'mij ook deze Sterrpp nader kennen?
A . Men heeft er reeds vijfhonderd waar-
genomen en derzelver loopkringen bereitend.
Zij verwijderen zieh in dezelve zeer
verre van de Z o n , en komen ook deze we- >
der zeer nabij. Algemeen weten wij van dezelve
nog wejnig; doch zeker is het, dat zij
mede tot ons Zonneilelfel behoorenen teyens
door den Almagtigen aan vaste wetten ya»;
beweging onderworpen zijn. , ;
- V. Ik behoef U niet meer te vragen of
2ij ook eenige rampen of onheilen voorfpel-
len: want dit bijgeloovig gevqelen is verile-'
ten, en dus zal ik , zoo er eens weder eene
zoo zeldzame Ster verfchijnen mogt, dezelve
met vermaak en bewondering van den Schepper
aanfchouwen; maar eene vraag heb ik
flog te doen ; Hoe kunnen alle die, Hemellig
K O M E T E I f . -m.
ligchamen zoo los in het Uitfpanfel blijvei^
hangen en drijven? '
■ A . De Almagtige heeft aan alle Ligchamen ^
eene onderlinge aantrekkingskracht ingedrukt,,
en door -eene zoodanige. aantrekkingskracht
trekt de Zon de Planeten aan; maar zoo: nu
deze kracht alleen werkte, zouden de Planeten
met eene fteeds toenemende fnelheid op
de Zon nederploffen; de Almagtige gaf dan
hierom aan deze Hemelligchamen door hunne
beweging tevens een ftreven om van de Zon
voort te vliegen, zoo dat zij wel tot de Zon
hellen, maar : teVens:' heigen om vo ort te loopen
; door welke twee te gelijk werkendekraeh- •
ten, die *ik nooit, dan met verbaasdheid
©verdenk', die ronde Kringeil geboren worden
, waarin zij nu voortfnellen.
V . Welk eene verwonderiijke fcbikking t
A . Daar deze wonderen U bekoren, zoo
gewen U voortaan bij heldere avonden veel
naar den Hemel te zien, en te overdenken,
hoe wijd dit Uitfpanfel, hoe talrijk de Sterren , -
hoe fchoon en groot de Planeten , hoe fraai de
Kometen zijn, en hoe verwonderlijk barer aller
loop is , en gij zult U over den Almagtigen on-
ophoudelijk verlustigen. Ziet God is groot en wij
begrijpen het niet. J o b XXXVI. 26. Looft
Eem zon en maan ; looft Hem alle gij lick-
tstide fierren. Looft Hem gij hemeJsn der
he-..
r lL
r
if