
r . f
T *
1 1
C Ì2 S N Ü T BERfeNATÜURBESCHOOAVA
■Zult gij,'alomme gewaarwordende, hóé ’beperlcC
\vij nog in onze "kennis z i j n immer hoogmoe-
digop defclvé knnrien'wezen?«— Ziilt gij niet
nwe waarde' en" tevens -uwe geringheid ■ bij he^^
onderzoek van het Gefchapene gevoelen ? —
Zmlt" "gij©"■niet"bij- de " overweging -van
Gods oneindig wijze, eu liefderijke 'Befchik*
king, U met een onbepaald vertrOnwen han
« fien-Heer overgeven,_ wanneer gij gedaan hebt,
" wat God van U als een midí3ei’in-'z-ijne-hand-;
vòrdert? — Zòo ) nìijn waarde Leerling ! zoo
moet het U Onder 'den Goddelijken zegen gaan?
" " 'V . Nieuwen' dank heb i k 'U voor deze
korte Schets vail ' fehuldige Pligten, voor
■ inven goeden-'wenseh! " ' ' j
" A: En "dan" voeg i k -¡aireen hier" eeiiigé
íchbone;; geZegdentebii, die gij gedtirig moet.
gedenken. Voorlang fehreef reeds de oude
■CYRiLLVs : De Filofofie is een' Katechismus tot
verßerking van ' het Gtloof. ' — Obk ver-
maande de voortreffelijke y o u n g : Leas de
'Natuur. De"'NatuUr is eene Vriéndìn der
iWaarhèid. ' ’ Z ij prèdikt voor net geheele
Menfchelijke geflächt en Vevéelt zelfs de
levenloó'ze fiof ons Geloof behulpzaam te zijn.
■Eiders riep hij in eene heilige opgetoogen-
Leid uit: Wat kan de Schepper"anders doenX,
'Fan Wonderen? Zou Hij ze lf zoo onbsgrij-
p ell jk niet zijti, als zijne Werken?, — Waar
"zal id den L o f beginnen, welke nimmer
moet
•S G H O O N E - lG E Z E G iD E N . m
Woef eindfgetil f Hoe vsKjrdt alle 'L o f Hem -
toegeki nt I ■ ' '■: En .■ eindelijk zij.; het.- zeggen van
'deii- grooten''.;'. GE LLE R T I. altoos in uw.e
•gsákcííttn-.yGod, 'die mij Ha : eene Wueld
heeft • gefteld, - die met zoo : vels- jehoonhedeñ
p r o n k t -' en - die mij zOo ftex zamtn gefteld
heeft, dat :■ ik falle oogenblikken ‘ door dezelve
gefoerd ‘ 'en aangedaan kan ■ worden; zoa
die' willen j"'dat * ik Hn deze Wereld alie
aangename-gew.aarwor dingen verbanne eti.
mij in een gevoeJhes beeid veranderde? ' W k
kan zulke« tegenflrijdigheden" over een ¡ -krettt
geri'? Nogtans worden ons J doer [den -Gods-i-
dkrrst- véle- genoegens vérhodmi4‘ t'Jk ■ dnfkti,
dit ■ niet. d ’ Mäar welke ■ 'vérgpméginge-n zijfi
het? Geene; dan dk met de rUsj der ZÍék ,
én de natuur des Ligehädmi'; met den wel-
vädrt' ‘ derNZcmcníeviñg en' 'éhs eeuwig - Geluk
V. Hoe gaarne wil ik hier aan gedea*
ken! I
A. En hoe wijs, hoe godvruchtig, hoe''
welgemoed, hqat vrolijk/zifit g| dan leven! —
Z o o , zoo zij onze ganfche Vaderlandfche
Jeugd!
V . - Ook mijn hart wenscht dit geluk zeer
vurig! •
A. Dan zult gij elken morgen van uw
leven kunnen betuigen: O Heere mijn God!
*t allen dage zal ik U loven, en uwen naam
Ì- pHj-
!. .
J 1
.". t«
f e i
i
■r
i"; S"
H '
'
ri-‘
S. ;■
■ t o /
.