
. A. Bij alles , wat wij ter verklaring
daarvan zeggen, moeten wij ook hier bekennen,
dat wij d ir ‘ zien, maar niet doorgron-
den. — . Welligt zult gij gedacht hebben,
om tot de Zaden weder te keeren, dat wel
de Bloemen, Inaar niet de Zaden fchoon en
uitmuntend geformeerd waren, en echter is het
zeker, dat ook' hier het zonderlinge Maakfel,
de trcftende Schoonheid, , en, de groote Verfcheidenheid
drie bijzonderheden zijn, die U
ftoffe tot bewondering ' van Gods Almagt en
Wijsheid zullen opleveren. ^ Het Maakfel is
vreemd, de Schoonheid .der kleuren uitmuntend,
de Verfcheidenheid onnoemelijk! Zij
zijn geel, rood, bruin, w it , zwart, bont,
purperachtig, met eön woord, van allerlei
Kleuren, . De Gedaante is rond, plat, glad,
hultig,'hoeldg,. langwerpig, hoog,. met punt-
jes of haakjes bezet. Elk heeft eene harde
b uitenfchel, een zacht binnenhuidje, = vervol»
gens eene vleefchige zelfdandigheid. — Dan,
waartoe gebruik ikj hier woorden, die ou-
genoegzaam , zijn , om, U het Maakfel, ' de
Schoonheid en de Verfcheidenheid der Zaden
uit te drukken. Uwe- Oogen zelve moe-
teu zien en, kunnen z ij; verzadigd worden.
Staan wij . qp en gaan' in ■ huis, daar ik
' eene Teekenmg van verfeheidene Zaden, ver-
groot äfgebeeld, heb liggen, die daartoe kaii,
dienen Zie daar uitmuntende Schoonfieden!
■ V . Wat
I D .
US.
Ö
. . . Y T E I 1 S
. . , , E A . T IJ
. Z O U J T S T E D V
X C v - fo ' v i v ; ? k V V / i/iii VM/ tr/j (
' / ^ te
J.
t e '